Elfenbankjes en Jacobsladders

met categorie:  

  (foto's: J.Smets)

Het is koud vanochtend in het Mechels Broek.  Een ragfijne witzilveren sluier heeft zich over het nog dauwnatte gras gedrapeerd.  Het daagt langzaam.  Door het stilaan uitdunnende bladerdek projecteert de welgekomen maar niet veel warmte meer afgevende zon diagonale lichtbundels.  "Jacobsladders" leg ik uit.  Hij kijkt met vragende ogen.  Nou ja, het is dan ook wel een moeilijk begrip waar ik hem niet mee vervelen wil. Ik vertel dus niet dat ooit een bijbelse Jacob in een visioen een ladder zag die van de aarde tot de hemel reikte, langswaar gezwind engelen afdaalden en opstegen.  Ik laat het in het midden en we stappen verder op het bospad, het verschijnsel verschijnsel latend.  'Eikels' kent hij.  In het eerste kleuterklasje is de herfst al vanouds een niet over te slaan thema alvorens men overgaat op 'Sinte-Mette'.  Bij de herfst horen vallende bladeren.  Oranje, bruin en geel of rood.  Dat mocht hij ook al proberen vorm te geven op papier, daar dit ook behoort tot de algemene ontwikkeling en de creatieve ontplooïng van de jonge ukjes.  "Het is herfst: de grond krijgt een jasje van blaadjes!".  Dat zegt hij.  Ik vind het pure poëzie.  Over spinnen weet hij ook alles.  En eekhoorntjes eten nootjes...

 

 

Hij heeft zijn verrekijker bij - pas gekregen toen hij vorige week drie kaarsjes mocht uitblazen.  Mijn jonge natuurvorser.  Net echt.  Een stoere vent is hij.  Dat vindt hij van zichzelf en ik vind dit nog veel méér.  Ik behoor dan ook tot het ras van grootvaders en die mogen steeds overdrijven als het hun kleinzoon betreft.

In mijn verhalen die ik aan hem en zijn jonge nichtjes vertel is hij 'Ridder Juul'.  Hij heeft een zwaard.  En hij rijdt op een paard.  Een wit, en het luistert naar de naam Rumoldus.  En hij kan vechten met vuurspuwende draken.  Zijn vriendinnetje is prinses Mies en de fladderende elfjes Nel en Kaat spelen ook een rol in het sprookje van vaaki.

Met zijn gele gummilaarsjes stapt hij op het pad met afgevallen bladeren.  Ze krullen verdroogd aan de kant en in het spoor waarop we lopen zijn ze in zompige ontbinding één aan het worden met de slijkerige aarde. 

 

 

"Je moet eens goed luisteren" maan ik hem voorzichtig aan tot stilte.  "Hoor je de vogels?"  Dat is net wat té veel gevraagd.  Hij hoort eerder een brullende leeuw en die wil hij per se imiteren.  Het gebrul is inderdaad schrikwekkend gelijkend.  Hierna volgt een dinosaurus die een al even bangmakend geluid produceert.

Het water in de grote plas glinstert.  Toverlichtjes dansen op het water.  Zonnespikkels.  En de lucht is blauw.  Je zou er een karamellenvers over kunnen schrijven.  Achter de bomenrij ligt de bochtige Dijledijk, en daar bovenuit torent Rombout, die altijd en steeds aanwezig is.  "Roemme-toren" volgens Juul.

 

 

We steken houten bruggetjes over en zien zwarte koeien en bruine paarden en een al even bruine hengst met witte poten.  Die vindt hij het mooist.

Ik wijs hem elfenbankjes aan op een vermolmde boomstronk.  Daar kunnen die elfjes op uitrusten als ze moe zijn van het frivole klapwieken door de hemelse luchten.  Misschien kunnen ze ook gebezigd worden door de van de Jacobsladders afdalende engelen.  Wie weet?

De rood-met-wit-gestipte paddestoelen komen we niet tegen.  De kabouters ook niet.  De elfen trouwens ook niet.  Nee.  Maar we vermoeden dat ze zich ergens dichtbij schuilhouden.  Kan niet anders.

 

 

Elfenbankjes en Jacobladders...

Wetenschap en kennis op een herfstig bospad in het Mechels Broek. 

Een grootvader en een kleinzoon.

Het paadje op de dijk is glibberig van de modder.

"Pas goed op!" waarschuw ik hem nog.  "Loop beter langs de graskant rechts.  Daar is het minder glad..."   Ik hou ondertussen zijn handje stevig vast.  Maar nog maar net heb ik de woorden uitgesproken of we glijden beiden uit in het slijk.  Een zwarte moddersnoet voor hem en nog zwartere handen.  Al even onhandig en wellicht nog stunteliger kom ik achterwaarts tercht in de modderbrij...

Niks verheven is er aan een glijpartij.

We staan even later weer stevig met de voeten op de grond.

Weg is de magie van elfenbankjes en weg is de betovering van hemelse verschijnselen als Jacobsladders. 

Maar de wandeling was onvergetelijk.  We vonden mekaar tussen hemel en aarde in dit prachtig stukje Mechelse natuur.  Zoiets noem in onvervalste zaligheid.

's Avonds resumeert hij de dag.

"Het was super leuk!  En vaaki en ik zijn gekke kerels!"   En dat vallen?  "Dat was de schuld van vaaki!"