0 -
Pater Maurits Delbaere (1930 - 21.08.2020) was de laatste Mechelse Jezuïet en geeft in dit interview een indringend en verrassend open portret van zijn dertienjarige opleiding, zijn leven in de missies in Congo en zijn terugkomst naar het Jezuïetenhuis te Mechelen. Het interview door zijn neef Paul Delbaere dateert van 9/10/2014 maar mocht volgens de wens van betrokkene nu pas worden gepubliceerd. Het is een aanvulling op de eerdere artikels van Jan Smets.
Het interview staat ook online: https://youtu.be/C02o8bZTgfk
We zijn 9 oktober 2014.
Plaats van het gesprek: het rusthuis van de paters Jezuïeten in Capenberg, Boechout.
Stadsgids Paul Delbaere interviewt zijn nonkel pater Maurice Delbaere over zijn levensgeschiedenis bij de Jezuïeten. Veel vragen moeten er eigenlijk niet gesteld worden, want pater Maurice staat erom bekend niet om enige uitleg verlegen te zitten.
Paul: We zitten hier in huize Capenberg, en daar is geen naam van een Jezuïet bij?
Maurice: neen, dat is hier geen Jezuïetenhuis, ik ben hier een goed jaar geleden aangekomen en als rusthuis bestaat het hier al verscheidene jaren., van het begin van de jaren 70. De naam was toen huize Stracke, naar pater Stracke. Dan hebben ze deze nieuwe vleugel bijgezet met aparte kamers en een deel nieuwe serviceflats. Wij zijn ingeschakeld in het regime serviceflats. Wij hebben eigenlijk een hele grote serviceflat met tien kamers en een gemeenschappelijke ruimte waar we voor het ogenblik in zitten. Maar dat is geen eigendom van de Jezuïeten, wij huren hier voor ongeveer tien jaar en dat kan eventueel nog verlengd worden, dus we zijn hier huurders. Toen het hier ontstond, hadden wij er toch iets mee te doen. Het is ontstaan uit het Xaveriuscollege van Borgerhout dat geen sportvelden of turnzalen had. Ze zijn dan naar hier gekomen, waar dit vroeger een klooster was van de Witte Paters van Afrika. Er is dan een NV gesticht, vooral met de oud-studenten van Xaverius.
Paul: ge zijt in Mechelen geboren in de jaren 30 en hebt Mechelen verlaten om in te treden bij de jezuïeten. Ik had graag geweten hoe dat allemaal verlopen is en hoe ge uw verdere carrière hebt opgebouwd en dan uiteindelijk terug in Mechelen bent aangeland. Ge zijt dan toch nog zeker 15 jaar betrokken geweest in allerlei activiteiten op geschiedkundig en folkloristisch gebied.
Maurice: ik ben ingetreden in 1950. Ik was toen ongeveer 20 jaar en ons noviciaat waar wij het religieuze leven begonnen was in Drongen bij Gent. Dan volgden de hogere universitaire studies van filosofie, van theologie. Dat hebben we allemaal in Vlaanderen gedaan. Ik ben dan alles samen ongeveer 32 jaar in Afrika geweest. Het grootste deel in Congo, te beginnen bij Belgisch Congo, dan Zaïre en tenslotte in Bujumbura, de hoofdstad van Burundi. Ik ben lang studieprefect geweest in die colleges en ook leraar Engels. In het jaar 1993,ik was toen 63, zag ik dat veel Afrikaanse Jezuïeten, die veel talrijker waren dan wij, opkwamen en dat mijn taak kon worden overgenomen door Congolezen. Dan ben ik in 1993 teruggekomen naar Mechelen. Daar ben ik tot vorig jaar gebleven, dus in ben ongeveer 20 jaar in Mechelen geweest.
Paul: ik meen me te herinneren uit mijn jeugdjaren dat je een tijd in Wépion gezeten hebt en in Engeland?
Maurice: ja, dat kwam in de jaren van de vorming, op een bepaald ogenblik werd ons gevraagd of we naar de missie wilden gaan of niet. Mijn eerste keuze was toen geweest niet naar Afrika te gaan maar naar India. Daarmee waren er twee voorbereiden jaren om de Indische taal en de Indische cultuur enzovoort te leren aan de universiteit van Namen. Dat was dus in het Frans. Toen we daar klaar waren was de toestand in India laat het ons zo zeggen antiklerikaal geworden zodat er geen vreemde missionarissen meer binnen mochten. Dat is dan de reden geweest waarom ik dan overgeschakeld ben van Indië naar Congo.
Paul: ja nonkel, ge zijt in Mechelen terug aangekomen en dan zijt ge vooral actief geweest als minister hebt ge mij ooit gezegd en ge hebt ook de kerk van Leliëndaal onder uw bevoegdheid gehad. Later hebt ge u ook geïnteresseerd aan de kerk van Sint-Pieter en Paulus in Mechelen en ge hebt u ook ingezet voor de plaatselijke folklore en heemkunde met “De Mecheleir”, het Mechelse dialect niet te vergeten en de uitgave van het woordenboek van het Mechels dialect. Licht dat eens een beetje toe?
Maurice: ja, dat zijn allemaal aspecten die mij gedurende 20 jaar bezig gehouden hebben. Ik ben verscheidene jaren wat wij noemen kerkprefect geweest van de kerk. We zijn geen parochiekerk, aan het hoofd staat geen pastoor, maar bij de Jezuïeten heet dat kerkprefect en ik heb daar twee ernstige perioden gehad van bouwen en verbouwen. In de jaren 90 hebben wij een vloerverwarming aangelegd, want de oude verwarming op stookolie was volledig versleten. Dat was een heel groot werk want dan is de kerk gedurende een heel jaar gesloten geweest. De volledige vloer is opengebroken geworden en er werden verscheidene bouwlagen gelegd met alle leidingen enzovoort. Dat gaf een volledige voldoening. Op dat ogenblik werd er ook van geprofiteerd om het volledige kerkmeubilair, altaar, preekstoel enzovoort te vernieuwen. Het meubilair dat daar stond was een beetje bij mekaar gebracht en omdat het hoofdaltaar niet meer gebruikt werd was er een soort van voorlopig altaar gebouwd. We hebben dat allemaal kunnen wegdoen. Die zijn dan vervangen door eerder mooi afgewerkte stoelen, een altaar, en is de preekstoel vervangen.
Paul: kunt ge misschien iets toelichten over de opstelling van die meubelen?
Maurice: we hebben ervoor gekozen dat het altaar niet centraal in het midden staat en we hebben de twee delen van de eucharistieviering, dus brood en wijn en het woord van mekaar gescheiden. Dus als ge in de kerk staat: langs de linkerkant staat het altaar, rechts staat het woord. Dat is een binnenhuisarchitect, een zekere mijnheer Verschaeren die dat ontworpen heeft, en die heeft ook het motief in de vloer ontworpen. Dus de witte en zwarte tegels die mekaar afwisselen tussen het hoogkoor en de kerk, is ook een figuur die ontworpen is door Verschaeren. (red. Marcus Verschaeren).
Paul: met die vloer hebt ge eens een “farceke” voorgehad met een godvruchtige dame die daar binnen kwam en van de markt kwam?
Maurice: ja, we hebben op die nieuwe vloer eens een hele plas azijn gekregen. We hadden dat niet direct gezien en die vloeistof is beginnen bijten in de stenen. Gelukkig is dan de kerkmeester van Sint-Rombouts ons komen helpen en die had daar middeltjes voor om die stenen terug te doen blinken.
Nu de tweede bouwfase was in de jaren 2002 -3,-4 en -5 en dan hebben wij de volledige buitenkant van de kerk, dus alle buitenmuren behalve de voorgevel, en de kerktoren helemaal vernieuwd. Want waarschijnlijk was daar sinds het begin van de kerk in 1674 nooit veel aan gebeurd. Veel van die stenen waren versleten. Een groot deel daarvan zijn vervangen en al de leien van de kerktoren zijn vernieuwd geworden. De leien van het schip van de kerk waren nog in heel goede staat omdat die na de tweede wereldoorlog vernieuwd geworden zijn. Mechelen is gebombardeerd op de eerste dag van de oorlog, op 10 mei 1940. Dan zijn er met Duitse vliegtuigen brandbommen gevallen in de Bruul. Die hebben de burelen van het OCMW vlak naast de kerk praktisch volledig vernield en hebben de kerk in brand gestoken, maar alleen het dak. Het gewelf van de kerk is in steen, dus die brand heeft zich niet voortgezet in de kerk. Het dak was volledig verbrand en is tijdens de oorlog voorlopig hersteld. Na de oorlog is het helemaal hernieuwd in de huidige staat. Dat was dus nog perfect in orde, ze hebben daar geen enkele lei moeten aan vervangen.
Paul: de gevel werd niet gedaan?
Maurice: ja, met het plan om de Bruul een beetje meer wandelstraat te maken hebben ze de gevels van het OCMW en de kerk gereinigd, niet gerestaureerd. Mijn idee was die volledig te restaureren, wat heel wat anders is. We waren overeen gekomen, en die plannen bestonden al, met de architect Jos Roosemont, om dat te doen. Maar ge moet ook iemand hebben bij de paters die zich daarmee kan bezig houden. Ik had de twee vorige bouwfases gedaan en ik kon niet meer. Ik werd te oud om iedere keer weer naar boven te gaan op die stellingen. Het is er dus nooit van gekomen, het is gewoon gereinigd en daar is het bij gebleven.
Paul : dat beeld daarboven is een arm kwijt en dat is lelijk gehavend he?
Maurice: ja
Paul: achteraan in de kerk van Leliëndaal staan twee marmeren beelden, kunt ge die misschien even toelichten?
Maurice: ja daar staan twee beelden, een die gemaakt is op onze vraag, van Sint Jan Berghmans. De beeldhouwer heeft later ook een stuk van de Begijnenkerk gerestaureerd, dat met God de Vader bovenaan, dat is een ex-Jezuïet. Het tweede beeld is dat van Lucas Faidherbe, de architect en de bouwheer van de kerk. Dat beeld was een geschenk van een dame uit de Lange Schipstraat. Het heeft een tijd in het Jezuïetenhuis gestaan, maar ik heb het dan in de kerk geplaatst.
Paul: dus hij mag daar vertoeven, maar wat het beeld van Jan Berchmans aangaat, is de opening die erin aangebracht is, dat is toch een andere betekenis.
Maurice: wij bewaren in onze kerk het hart van Berchmans. Hij ligt begraven waar hij gestorven is, in Rome, en zijn hart is naar hier gekomen. Toen ze dat beeldje in marmer gemaakt hebben, was de eerste gedachte om het daar in de sokkel in te werken. Het heeft daar ook een tijdje in gestaan. Maar we vonden het toch maar zielig, niemand zag dat eigenlijk he? Dat zat daar volledig in, dat was een heel klein gaatje waar ge eigenlijk niets door zag. De mensen die het hart willen vereren kunnen dat altijd vragen, het wordt bewaard in de sacristie. Nu ik moet zeggen, O.L.V. van Leliëndaal is een van de drie Mechelse kerken die toegewijd is aan O.L.V.. Ge hebt O.L.V. over de Dijle, ge hebt Hanswijk en ge hebt Leliëndaal. De Jezuïeten zijn altijd grote vereerders geweest van Maria en daardoor is de kerk van Leliëndaal met al zijn voorstellingen veel rijker dan de twee andere kerken. Om te beginnen hebt ge een heel mooi buitenbeeld, dat is een barok beeld, de oorsprong daarvan kennen we niet. Als ge binnenkomt hebt ge het hoofdaltaar, O.L.V. met de leliën en dan ook nog die drie schilderijen van Willem Rosier en dan hebt ge daar ook nog de drie jeugdheiligen bij. Dan hebt ge de grot van Lourdes, die dagelijks van ’s morgens tot ’s avonds bezocht wordt en dan links en rechts is er nog een hele serie schilderijen, allemaal uit het leven van Maria.
Paul: betreffende dat beeld aan de buitenkant, ik meen ergens gelezen te hebben dat de nonnen van Leliëndaal toen ze naar Mechelen zijn gekomen hun beeld hebben meegebracht. Heeft dat daar iets mee te maken?
Maurice: we weten dat het beeld van de baroktijd is, maar toen de nonnen vanuit Hombeek naar Mechelen kwamen was er nog geen sprake van barok. De oorsprong is niet gekend.
Paul: wie heeft dat onderzoek gedaan?
Maurice: de stad, de dienst monumenten heeft dat gedaan. Het onderzoek is gedaan door Linda Van Langendonck, dus een Mechelse deskundige.
Paul: ik herinner me dat er in het huis van Jezuïeten lang een hele reeks ex voto’s heeft gestaan. Die kwamen toch van een andere kerk, de Sint-Pieter en Pauluskerk?
Maurice: ja, maar die zijn nu teruggevraagd geweest door de parochie van Sint-Pieter en Paulus. Als de Jezuïeten tot 1773, toen de afgeschaft werden, eigenaar waren van die kerk die toen de Franciscus Xaveriuskerk heette, hadden die een heel grote verering voor Xaverius omdat ze dus een relikwie hadden die nu in de kathedraal staat en hadden zij een hele reeks wat wij noemen mirakelschilderijen, ex voto’s als ge wilt, een tiental grote mirakelschilderijen die absoluut niet van grote meesters zijn maar toch hun waarde. Ze laten zichten zien van Mechelen en van de oude kerk van vroeger, dus die zijn wel interessant. Wij hebben ze een keer geleend van de kerk Sint-Pieter en dan heeft de pastoor gezegd laat ze maar staan bij jullie. Ze zijn ook onderzocht geweest door de universiteit van Louvain-la-Neuve. Dat had het voordeel dat ze er zeer goede foto’s van gemaakt hebben die ik nu nog heb, maar twee jaar geleden heeft de kerkfabriek van Sint-Pieter ze teruggevraagd. Ik geloof dat er een paar hangen in de Petruszaal achter de sacristie.
Paul: die oude Jezuïetenkerk heeft ook een crypte die een paar jaar geleden de interesse wekte van het publiek.
Maurits: die crypte onder de kerk van Sint-Pieter, dus onder de oude Jezuïetenkerk, die gaat van links naar rechts, die heeft nog ramen die uitgeven in de Blokstraat en aan de andere kant komt ge met een trapje aan de foyer van het theater. Dat is dus over de hele breedte. Mooi is die niet, maar wel interessant. Als ge weet dat ongeveer 80 jezuïeten van die tijd daar begraven liggen. Na de opheffing van de compagnie in 1773 is ze parochiekerk geworden en toen was men nog niet verplicht te begraven op de gemeentelijke begraafplaats, dat zijn de Oostenrijkers die dat opgelegd hebben..
Paul: 1784
Maurits: in die korte tussenperiode zijn er ook nog parochianen die daar begraven zijn, niet meer dan tien, ik kan het juiste aantal ook niet zeggen. Dat waren natuurlijk ook niet de gewone modale Mechelaars die daar liggen. Dat moeten mensen geweest zijn van een hogere stand die het voorrecht hadden om daar te kunnen begraven worden. Ge kunt dat niet vergelijken met de crypte die bestaat in Antwerpen in wat we nu noemen de Carolus Borromeuskerk, de vroegere Igantiuskerk. Als ge daar binnenkomt hebt ge om te beginnen twee crypten, een met niet anders dan Jezuïeten, die niet bezocht wordt, en een andere die elke dag open is voor het publiek en daar liggen heel veel hoog geplaatste Antwerpenaren die daar mooie begraafplaatsen gekregen hebben naast de Jezuïeten. De crypte van Mechelen kunt ge daar als kunstwerk niet mee vergelijken. Maar het is wel interessant, dat zijn dus allemaal graven waar de mensen… ze noemen dat in het Latijn “Loculi”, kleine plaatsen, boven mekaar. Ge hebt een grote boog, en daar beneden hebt er zes of zeven, en dan daarboven vier of vijf, en daarboven nog twee of drie en tenslotte nog een of twee. Zo liggen die begraven. Er zijn zo vier bogen.
Paul: het is wel ooit gebruikt als kolenkot , een rommelige plaats.
Maurits: het is te zeggen, het is helemaal verwaarloosd geweest door de parochie. De parochie had geen plaats om hun rommel ergens te leggen. Werd er iets afgebroken, werd de brokkelsteen naar daar gebracht, een afgekeurd stuk meubel van de kerk werd naar daar gebracht. Van zodra ik in Mechelen was, de eerste jaren ben ik al bij mensen op het stadhuis gaan aankloppen, bij Cultuur, met de vraag of er daar niets kon aan gedaan worden en er is tot nu toe nog niets mee gebeurd. Ik had gehoopt met de grote restauratie die nu bezig is dat het zou opgenomen worden in het lastenboek maar daar is ook geen rekening mee gehouden.
Paul: alleen boven de grond.
Maurits: veel beloften, veel beloften, want als dat ding laat ons zeggen een beetje proper gemaakt zou worden, misschien ook gewitkalkt bijvoorbeeld, dan kan het openstaan voor de toeristen. Ge kunt daar gemakkelijk in met dat trapje dat daar buiten uitkomt. Dat zou gemakkelijk kunnen bezocht worden. Het heeft een paar keren opengestaan met een open monumentendag of een andere gelegenheid.
Paul: nog iets, in die kerk is er, naast het prachtige meubilair, die mysterieuze dal, die steen naast het altaar, waar de vermeende resten zouden liggen, of gelegen hebben van Margaretha van Savooien of van Savoye, Van Oostenrijk zeggen ze liever.
Maurits: ja, dus toen de kerk van Sint-Pieter verhuisde naar de kerk van de Jezuïeten, hebben ze de oude kerk van Sint-Pieter afgebroken, die was bouwvallig. En daar stond het graf, niet het graf maar de ingewanden, hetgeen dat overgebleven was in Mechelen van Margaretha van Oostenrijk. Met een praalgraf, een geschenk van keizer Karel. Wat daarmee gebeurd is weet ook niemand, en dan hebben dat metalen of loden kistje met de overblijfselen van Margaretha overgebracht naar de nieuwe parochiekerk, vooraan links. Met de belofte dat daar ook een monument zou opgebouwd worden, maar dat is er nooit van gekomen. Het enige dat ge daar hebt, is een van de vierkante vloerstenen waar een kruisje op staat. De gidsen die daar komen zeggen dus: hier liggen de overblijfselen van Margaretha. Sommigen zeggen, ze zijn al lang weg. Vooral omdat ze daar ook een vloerverwarming gelegd hebben en zeker tot daar hebben moeten graven. Niemand kan daar een echt antwoord op geven. Ofwel is dat door een kenner meegenomen en is dat ergens te krijgen bij een antiquair of al verkocht. Anders ligt het ergens in de vuilbak. Ik weet het niet. Het schijnt dat het er niet meer is. Toen ze vervoerd geweest is naar het klooster in Brugge, bij de zusters die door haar gesteund geweest zijn, daar hebben ze haar hart gekregen. Maar dat is ook verdwenen. Voordat ze definitief is vervoerd naar Bourg-en-Bresse, bij haar man, ja dat is een mysterie.
Ik ging nog iets zeggen over onze kerk, over Leliëndaal. Als ge naar de zijkapel gaat, de O.L.V. van Lourdeskapel, dan staan de mensen altijd verbaasd dat ongeveer de helft van de ex voto tekentjes, de bedanktekentjes, in het Frans zijn. Dat komt omdat wij in Mechelen toegekomen zijn op een ogenblik dat de burgerij van Mechelen Franssprekend was, ze kenden ook Nederlands hoor, of misschien Mechels, maar toch voor de standing zich in het Frans uitdrukten. Dat was toen de voorkeurstaal. En dan was er ons kerkje op de hoek van de Schuttersvest en de Oude Brusselsestraat, daar is die grot begonnen, en zijn die tegels in het Frans begonnen.
Paul: ha die grot is mee verhuisd ?
Maurits: jaja, die is van ginder gekomen. Die grot was een geschenk van mensen waarvan de zoon in Lourdes genezen is. Dat is een, van de vroegste mirakels in Lourdes.
Paul: Dat waren Mechelaars?
Maurits: Dat waren Mechelaars. Dat was een jongen die ten dode was opgeschreven, maar pas op he, in Lourdes zijn er niet zoveel mirakels als officieel opgeschreven hoor, het zijn er geen honderd, ik denk dat het er rond de zestig zijn, en hij staat daarbij.
Paul: dan hebben ze aan de kerk van Leliëndaal toch een annex moeten bijbouwen?
Maurits: natuurlijk, die was niet voorzien. In de kerk van de Norbertinessen was die niet voorzien. Het is ook een heel andere stijl he. En dan later zijn er Nederlandstalige ex voto’s bijgekomen.
Paul: Dan hebt ge u als pater Jezuïet dan toch ook fel geïnteresseerd aan het Mechels als een eigen taal en dialect?
Maurits: dat is eigenlijk begonnen met het luisteren naar de radio. Er was dan, en die is er nog denk ik, op zondagvoormiddag een uitzending “Oep ze Mechels”. Dat was in gang gestoken door Warre Coremans. Ze hadden langs de radio een vraag gesteld en ik had daarop geantwoord en zo hebben ze mij kunnen vastpakken. Warre Cooremans heeft dan gevraagd of ik wilde meewerken en ik heb dan twee of drie artikels geschreven voor het reclameblad waar hij ook een pagina Mechels nieuws in had en zo is dat begonnen. Na enige tijd zijn we met het tijdschrift “De Mecheleir” begonnen. Daar heb ik dan voor ieder nummer iets geschreven dat met de geschiedenis van Mechelen betrekking had. Dan zijn ze ook begonnen met zogenaamde “lessen”, dialectlessen. Eigenlijk waren dat samenkomsten waar over het Mechels dialect werd gepraat. De mensen die daar kwamen moesten geen Mechels leren, die kenden dat. Dat was eerder een beschrijving van het Mechels dialect met enkele voorbeelden, ernstige en plezante voorbeelden. Dat heeft succes gehad. We zijn op verschillende plaatsen geweest. In het begin was dat in een van de lokalen van de brouwerij het Anker. Ze zijn dan nog op twee, drie andere plaatsen geweest en ik heb de laatste gekend in de oude feestzaal in de Merodestraat die nu te koop staat.
Paul: er is nog wel beweging, er zijn een tiental Mechelse stadsgidsen die zich opgegeven hebben om mee te werken aan de Faculteit van het Mechels dialect.
Maurits: af en toe vind ik dat nog op internet. Die Faculteit is ontstaan nadat ik weggegaan ben.
Paul: ze geven toch elke zomer enkele wandelingen tot genot van de Mechelaars en omstreken.
Maurits: ik ben dan ook nog actief geweest in de stedelijke commissie voor monumentenzorg. Ze hebben me daar zelfs een tijdje voorzitter van gemaakt toen de echte voorzitter belet of ziek was. Het kwam erop neer dat ik ieder jaar, gij hebt dat ook nog gedaan na mij, het verslag moest schrijven voor het verslagboek van de Koninklijke Kring over wat er in monumentenzorg allemaal werd besloten. Dat was een verslag van verscheidene bladzijden
Paul: dat gaat toch meestal over belangrijke gebouwen in het Mechelse, of veranderingen in het straatbeeld die iedereen aanbelangen.
Maurits: als we spreken over het verslagboek van de Koninklijke Kring. Ik ben er altijd tevreden over geweest dat ik daar eens een langer artikel heb kunnen publiceren over het verblijf van Anna Boleyn, de tweede vrouw van Hendrik VIII in Mechelen. Toen ik in Mechelen toekwam was daar nog nooit een woord over geschreven, nooit. Ik weet van mijn neef Paul dat hij een boek gelezen had over Margaretha van York en daar staat één regeltje in dat Margaretha van York in de Keizerstraat woonde en er nooit aan gedacht zal hebben dat een koningin van Engeland daar ook zou wonen. Dat dus alleen maar een kleine verwijzing. Paul heeft me dat verteld en daar ben ik op in gegaan. Ik heb dan getracht in Engeland een paar boeken te kopen over het leven van Anna Boleyn waar en over het anderhalf jaar tot twee jaar dat ze in Mechelen verbleven heeft aan het hof van Margaretha van Oostenrijk. Alles wat ik daarover te weten kwam heb ik in een artikel gegoten waar nog veel mensen op dit ogenblik van gebruik maken. Ik had in het begin aan Marcel Kocken, een van onze beste historici in Mechelen gevraagd of hij daar iets over wist en hij antwoordde dat daar af en toe wel eens iets over verteld werd maar dat er in Mechelen nog nooit iets over gepubliceerd was geweest.
Paul: het is dus door een Engelse historica [ Christine Weightman :’Margaret of York, Duchess of Burgundy 1446-1503’/ St Martin’s Press New-York 1985 ] die we daarover werden ingelicht. Het is dus een plaats geweest waar zeer belangrijke persoonlijkheden hebben vertoeft, zeker in hun jeugd.
Maurits: ik ben nu te oud, en ik zie niet goed genoeg meer, maar ik wilde nog een groot artikel schrijven over het complot van Margaretha van York tegen Hendrik VII. Daar bestaat in Mechelen geen enkel woord over. Toen ze in de Keizerstraat woonde als weduwe heeft ze een heel groot complot opgezet tegen de Hendrik VII, de eerste Tudor en de vader van Hendrik VIII. Dat was uit colère omdat ze het onderspit hadden moeten delven na de Rozenoorlog waarbij de Tudors aan de macht kwamen. Met haar geld hebben ze twee keer een leger kunnen sturen tegen de Engelse koning, maar dat is telkens mislukt. De man die aan het hoofd stond van dat leger hebben ze opgeknoopt. Deze was in Mechelen gevormd geweest voor hij naar Engeland vertrok. Zoek een keer iemand die een thesis moet maken aan de universiteit over geschiedenis en dat die zich daar eens mee bezig houdt. Een heel interessant onderwerp.
Paul: dan zal hij of zij naar Engeland moeten trekken ook he.
Maurits: ja, maar daar zijn ook boeken over te koop.
Paul: dat is een interessant gegeven want er zijn heel wat bindingen tussen Mechelen en Engeland. Dat is al begonnen met het plaatsen van de wolstapel in Mechelen in de vroege middeleeuwen. En later ook toen de katholieken uit Engeland zijn gaan lopen, zijn er heel wat Mechelse katholieken naar Mechelen getrokken.
Maurits: ja, in Antwerpen ook
Paul: die hebben hier toch een toevlucht gezocht omdat er hier een aartsbisdom was waar ze zich als katholiek konden vestigen. Zoals die fameuze Stanley die in dienst van Elisabeth I is geweest, uiteindelijk zijn rug naar het protestantisme keert. Hij was zelf katholiek maar heeft zelfs katholieken in Ierland vervolgd omdat de Ieren de vijanden waren. Hij is dan overgelopen naar de Spanjaarden en werd een tijd militaire gouverneur van Mechelen en heeft een pompeuze begrafenis gekregen in O.L.V. over de Dijle. Zijn zerk is daar nog steeds te zien, even achter de preekstoel.
Maurits: Ik had nog een tweede dossier, ik heb daar zeer veel over gekregen, niet speciaal over de Jezuïeten maar dan toch over een Jezuïetenwerk dat weinig Mechelaars kennen en dat heel bloeiend was in de 19e eeuw. De Mechelaars weten nog altijd dat er in de Bergstraat een tehuis is dat de Xaverianen heet. Officieel heet dat de aartsbroederschap van de heilige Franciscus Xaverius. Gesticht rond 1860 door een Brusselse Jezuïet, pater Van Caloun, een Bruggeling, voor de morele en culturele verheffing van de arbeiders. Hij kwam nochtans zelf uit een adellijk geslacht. Hun kasteel, van Loppem bij Brugge, bestaat nog altijd. Het is een neogotisch kasteel van architect Bethune. Die broederschap heeft zich enorm ontwikkeld zodat er op het einde van de 19e eeuw 300 parochies waren die een Xaverianenkring hadden. Ze hadden 80.000 leden en aan het hoofd van die stichtingen stond de parochiegeestelijkheid. In Mechelen was het vooral kanunnik De Decker die zich daarmee bezig hield in de Kan. De Deckerstraat, de vroegere Peperstraat. Daar was een kapel, een bibliotheek met goede lectuur tegen de slechte lectuur. In Mechelen hebben ze lang een fanfare gehad. Toen ik jong was ging die nog uit in de processie, turnfeesten, toneelfeesten. Die zijn blijven bestaan tot aan de eerste wereldoorlog. Ze zijn daarna stilaan door andere katholieke verenigingen vervangen. Er zou nu nog altijd een fanfare zijn in Turnhout die de Xaverianen heet. In Mechelen hebben ze dat lokaal in de Bergstraat maar dat dient niet meer voor de vergaderingen van de Xaverianen. Dat wordt nu verhuurd. De filatelisten van Mechelen houden daar onder andere hun vergaderingen.
Paul: bij de vrienden van Sint-Rombouts hebben we daar iets nieuws over vernomen. In de jaren 90 is dat door een windhoos helemaal vernield. Dus al die instrumenten zijn kapot, de gebrandschilderde ramen van Pluys tenzij ,misschien mirakel, het levensgrote beeld van Xaverius dat daar in een bergplaats is blijven staan. De hand was eraf maar die lag er naast.
Maurits: en dat is in de Bergstraat?
Paul: dat is in de Bergstraat. De man die daar verantwoordelijk is van de kerkfabriek van Sint-Jan heeft gemeld dat het beeld nogal erg vermolmd is. Het kan nog wel gefixeerd en gerestaureerd worden. Het werd bij de vrienden van Sint-Rombouts aangegeven om te kijken of het mogelijk was…
Maurits: het is een houten beeld?
Paul: het is een houten beeld dat eventueel kan gerestaureerd worden maar dan is de vraag waar het moet terecht komen want in de huidige locatie is men daar blijkbaar niet erg op gesteld, het staat daar in de weg. Er is echter nog geen besluit genomen of het er gaat weggaan.
Maurits: van die dame heb ik heel wat documentatie gekregen. Maar de Jezuïeten waren daar niet effectief mee bezig. Het was een parochiewerk.
Paul: mensen van mijn generatie gebruiken nog steeds de benaming Xaverianen.
Maurits: ik heb eens gelezen maar ik weet niet of het werkelijk zo is, maar een populaire benaming voor de Xaverianen was “de Ciskes” en dat zou dan geleid hebben tot “de Sussen”, wat nu nog gebruikt wordt als scheldwoord voor de katholieken. Dat zou dus komen van Ciscus, de heilige Xaverius Franciscus. Ik heb dat gelezen, maar weet niet of dat bewezen is.
Paul: het is een mogelijke uitleg. Nonkel de Jezuïeten zitten natuurlijk al wat langer in Mechelen dan gij er in de jaren 60 terug bij gekomen zijt. In Mechelen was toch bekend dat ze in de Korte Schipstraat een bibliotheek hadden en dat ze voor de bonden een grote betekenis hebben gehad
Maurits: ik moet zeggen dat we in Mechelen een grote ommekeer hebben gehad. Toen we toekwamen rond de jaren 1860 was het op aanvraag van de kardinaal, ik dacht dat het Sterckx was in die tijd, en wij waren al van plan naar Mechelen te komen. We hadden een huis in de Merodestraat, maar op vraag van de kardinaal zijn we dan eerst begonnen met een huis in de Consciencestraat en wij hadden tegenstand van de pastoors van Hanswijk en O.L.V. over de Dijle. We lagen zo juist in het midden. Ze zeiden, wie gaat er bij de Jezuïeten naar de kerk gaan? De rijkste mensen die veel in de schaal leggen, de Franssprekenden en die zijn wij kwijt. De kardinaal is daar sussend moeten optreden om ons op de Schuttersvest toe te laten. Die was toen in volledige aanbouw na het afbreken van de stadsmuren. Al de vesten waren in de jaren 1860 in opbouw en daar was dan die eerste groep. Het waren allemaal Franssprekenden. De overste kende geen woord Nederlands. Ze hielden zich bezig met de Franssprekende burgerij. De missen waren allemaal in het Frans. Het is pas een beetje later dat de hoofdmissen in het Frans waren en er ook heel vroeg missen waren voor de mensen die de hele nacht gewerkt hadden, bakkers en zo. We hebben in de Bruul nog foto’s, getrokken van het doksaal, naar beneden, en ge ziet aan de toiletten van de dames van welke stand ze waren. In het begin van de jaren 20 zijn de Bonden van het Heilig Hart, de Belgische naam voor wat wij noemen: “Het apostolaat van het gebed” vanuit Gent, waar ze opgericht waren, naar Mechelen gekomen. Het is een gebedsactie over de ganse wereld, gesteund door de paus. De bonden kwamen naar Mechelen omdat wij er de plaats voor hadden. We hadden een hoofdgebouw voor de paters, maar we hadden ook een gebouw dat er haaks opstaat, met de ingang in de Korte Schipstraat. Dat werd vroeger gebruikt voor vergaderingen van congregaties en er was ook een bibliotheek. Daar waren de bureel van de bonden van het H. Hart die op dat ogenblik, dus 1922-23, nog bedoeld waren voor gans België. Op dat ogenblik hadden de Jezuïeten in België maar één provincie. Nu hebben we de Nederlandssprekende en de Franssprekende provincie. Er waren dus ook tweetalige burelen. Van daaruit werden er veel uitgaven verzorgd, voor ieder bisdom was er een Jezuïet verantwoordelijk voor de Bonden van het H. Hart en de grote organisatie kwam vanuit Mechelen. We hebben daar heel grote namen gekend, het is begonnen met pater Jozef Meeus, die een buitengewone organisator was. En dan gedurende vele jaren de grote predikant pater Lode Aerts, die heeft daar ook aan gewerkt als directeur, en dan tenslotte hebben we pater Sterckens gekend. Met het concilie van het Vaticaan is de naam overgegaan in Kerk en Wereld. Door de dalende belangstelling is Kerk en Wereld ermee opgehouden.
Paul: nonkel, de opleiding tot Jezuïet is er toch een van dertien jaar, filosofie, wijsbegeerte, theologie, de voorbereiding om naar de missies te gaan, dat is toch een heel andere manier om in het leven te staan als leken.
Maurits: er is veel veranderd. Toen wij binnenkwamen, dus in 1950, en nog enkele jaren daarna, ging men dadelijk na de retorica naar een orde of een congregatie of een seminarie, dus na de middelbare studies. Dat bestaat tegenwoordig niet meer. De meeste nu zijn 25, 27 of 29 als ze binnenkomen. Die hebben dus reeds gewerkt of gestudeerd. Ik ben dan binnengegaan en bij de Jezuïeten duurt het noviciaat twee jaar. In andere congregaties is dat maar één jaar, of iets dat op twee jaar gelijkt, maar bij ons waren dat twee echte jaren in Drongen, bij Gent. De Walen hadden hetzelfde in Arlon.
Paul: dat was ook streng, daar was ook weinig bezoek.
Maurits: dat was heel streng, die twee jaar gaat ge niet naar huis he.
Paul: ik herinner me nog toen ik zeven jaar was dat we daar met heel de familie waren
Maurits: de familie mag u komen bezoeken maar zelf naar huis gaan bestaat niet. Gedurende dat noviciaat leert ge bidden en mediteren, de regels van de compagnie dus hoe ge u als Jezuïet moet gedragen en ge uw leven opbouwt, maar ge wordt ook aan enkele, ge zou bijna zeggen materiële testen onderworpen. Ze sturen u bv voor drie maanden naar een rusthuis, naar een oud pekeshuis, om daar het gewone werk, met de voorschoot aan, dat de zusters gewoonlijk deden, om die oude mannekes te wassen, proper te maken, eten te geven. Zo’n zaken. Een ander is gewoon gaan bedelen. Naar de stad of de boer op, gaan bedelen voor de mensen die het minder hebben. Da t was juist na de oorlog. De boeren gaven u nog een stuk spek of aardappelen.
Paul: dat is toch een minder gekend aspect.
Maurits: het bedelexperiment was heel bekend, en dan moest ge ook nog gaan helpen, dat was meer spiritueel als ge wilt, bij retraitehuizen, waar mensen op retraite kwamen. Daar hadden ze ook iemand nodig die het materiële van het retraitehuis volgde. We hadden er een in Lier, een in Alken, Limburg enzovoort. Daar moest ge ook gaan helpen. Dat noemden ze dus experimenten.
Paul: moest ge ook zoals in de tijd van Jan Berchmans catechese geven in de dorpsscholen?
Maurits: dat was niet algemeen. Er zijn er die catechese gegeven hebben, ik heb dat gedaan, niet in mijn noviciaat, maar later. In mijn jaren, maar ikzelf heb het niet gedaan want dan was er nog een ander experiment bijgekomen, en dat was twee maanden gaan werken in een fabriek.
Paul: dat was toen nog de periode van de priester-arbeiders.
Maurits: ja, van de priester-arbeiders. Ge ging dan werken in een textielfabriek in Waasmunster. Solo Mio dekens maken. Dat zijn die experimenten. Na het noviciaat begonnen de universitaire studies, en de meeste daarvan was de klassieken, Latijn, Grieks enzovoort.
Paul: maar dan waart ge niet meer in Drongen?
Maurits: ze deden dat allemaal in Drongen, en ze gingen allemaal voor de middenjury. De Jezuïeten-professoren woonden allemaal in Drongen en die lessen werden in Drongen gegeven. Daarna gingen ze dan voor de middenjury. Ik heb dat niet gedaan, ik heb dan twee jaar die Indische studies gedaan in Wépion bij Namen. Dezelfde tijd deden we dan ook examen voor de universiteit van Cambridge voor de kennis van de Engelse taal. Dat examen hebben we in Brussel afgelegd. Als dat gedaan is begint te filosofie. In mijn tijd was dat in de Minderbroederstraat in Leuven. Sommigen doen twee jaar, sommigen drie. Dan worden uw studies onderbroken voor tenminste drie jaar en dat noemt “Regentie”. Dan wordt ge surveillant of leraar, het hangt af van uw kennis, in een college. Er wordt gewoon geprobeerd. Ze zetten u twee, drie, soms vier jaar in een college. Als ge bestemd zijt voor de missie doet ge dat in de missie. Ik heb dat in Belgische Congo gedaan van 1956 tot 1959. Dus dan staat ge gewoon in een college. Ik heb daar drie jaar wiskunde gegeven. Daarna komt ge terug naar België voor vier jaar theologie. In die tijd werd ge na drie jaar theologie gewijd. Ik werd priester gewijd in het jaar 1962 in Heverlee, door mgr. Schoenmaeckers, de hulpbisschop van Mechelen. Dan doe je nog een jaar theologie en dan is het nog niet gedaan. Dan doet ge nog een derde jaar noviciaat. Met vooral een studie van alle constituties en regels van het huis van Jezus. Ik heb dat een jaar gedaan in Wales, we hebben daar een huis dat nog altijd bestaat. En dan zijt ge gevormd.
Paul: ge zijt met 20 of 30 man begonnen,
Maurits: ja, maar er zijn er die afhaken, er zijn er die nog heel dicht bij de kerk staan en er zijn er die hun rug compleet gedraaid hebben.
Paul: dat is misschien naar het instituut, maar naar de mens?
Maurits: ik ken er nog een paar, maar die band is niet zo erg he.
Paul: ge hebt daar gezegd dat de Jezuïeten in Mechelen aanvankelijk voor de Franstaligen kwamen, dat was de tijd van de 19e eeuw, maar ge hebt me toch gezegd dat ge exorcist waart voor de Franstalige kant van België.
Maurits: ik niet, dat was pater Marcel Proost. Hij is al gestorven ondertussen. Hij was dat voor het bisdom Mechelen dat ook een Franstalige kant heeft. Hij heeft me gezegd dat hij nooit een exorcisme gedaan heeft, geen enkel. Maar hij heeft tientallen mensen geholpen die gestoord waren. Hij was eigenlijk een psycholoog die gratis werkte.
Paul: het woord exorcisme is niet meer te gebruiken, dat is een archaïsch woord.
Maurits: neen, in elk bisdom is er nog steeds een priester die officieel de titel heeft van exorcist.
Paul: dus duiveluitdrijver?
Maurits: duiveluitdrijver, ja.
Paul: dat wordt echt op de letter beschouwd?
Maurits: ja. Maar daarom doen ze het niet, maar wie het wel doen, en dat is bekend, dat zijn de paters Norbertijnen in Averbode. En die doen dat nog met veel tralala.
Paul: is dat dan aan huis?
Maurits: neen, die komen daar. Ik heb dat nooit meegemaakt, maar ge hebt het kleine exorcisme en het grote exorcisme, met veel wijwater en met veel gebeden en wat weet ik allemaal.
Paul: het bestaat dus nog altijd in de katholieke kerk want als men dat nu nog gebruikt in de krant leunt dat meer aan bij de moslims, bij de islam.
Maurits: neen, dat gebeurt nog steeds, ik heb onlangs op televisie een echte seance gezien met een katholieke priester in Italië. Het was een psychisch geval, die vrouw begint daar te roepen en te tieren. Ze moeten haar met twee vasthouden. Ge weet niet of ze komedie speelt of niet. Hij zit daar maar te doen, zij houden natuurlijk meer van spektakel dan wij.
Paul: en is er dan resultaat?
Maurits: ik heb daar niet veel aan gezien.
Paul: dan zijn we rond met uw getuigenis over de Jezuïeten in Mechelen
Maurits: ge moogt dat ook opnemen, ik ben de laatste Jezuïet van Mechelen he!
Paul: de laatste Mechelaar en Mechelse Jezuïet.
Maurits: dus ik ben in 1950 ingetreden bij de Jezuïeten en na mij is er geen enkele Mechelse Jezuïet meer geweest. Er is er een die het enkele jaren na mij geprobeerd heeft, Deron, ook van de Hanswijkenhoek. Zijn vader was postmeester, maar die is niet gebleven. Ik heb er nog veel gekend die ouder waren dan ik en die gestorven zijn. Die waren één tot zelfs twee generaties voor mij. Van de Mechelse Jezuïeten waren er vier in Congo. Ik heb ze daar gekend. Ge had Jef Goossens, en de drie anderen waren Franstalige Mechelaars: Emile Somers van de graanhandel, Charles Van den Berghe en Paul de Meester de Ravesteyn uit Muizen.
Paul: de ge hebt de allereerste Mechelse Jezuïet toch ook eens opgezocht?
Maurits: ja, de allereerste Vlaamse Jezuïet was ook een Mechelaar, in de jaren 1542-1543. De orde is gesticht door de paus in 1540 en in Leuven is er al een huis gekomen in 1543, dus drie jaar na de stichting, wat heel vroeg was. Ignatius stichtte zijn huizen vanuit Rome en hij had er al twee gesticht in Italië en twee in Portugal. In zijn eigen land Spanje mocht hij niet binnen wegens ruzie met Keizer Karel. En hij had er een in Parijs. Hij had er dus vijf gesticht en in één keer, buiten zijn weten bijna en buiten zijn wil, door allerlei toevalligheden wordt er één gesticht in Leuven. De eerste overste daarvan, hij was nog maar amper Jezuïet en hij moest al overste spelen, was een Mechelaar, Cornelius Wishaven, een naam die ge niet meer hoort in Mechelen. De naam was in de vijftiende en zestiende eeuw zeer verspreid in Mechelen. Ik ben nog gaan kijken in de schepenboeken met Henri Installé. Nu is er in heel Vlaanderen niemand meer die Wishaven heet. Bekende Mechelse Jezuiëten in de tweede helft van de 19e eeuw zijn Karel van Isacker, die naam gemaakt heeft met zijn boeken over de Antwerpse havenarbeiders, zeer sociaal gericht. Hij was de zoon van minister Van Isacker. Ze woonden in de Leopoldstraat maar zijn verhuisd naar Brussel toen vader minister werd. En dan hadden wij de internationaal bekende Flor Bertiau. Geen enkele Mechelaar kent hem, maar hij was een sterrenkundige. Hij heeft berekeningen gemaakt die gebruikt zijn door NASA voor hun ruimtevluchten. Die gebruikten berekeningen die gemaakt waren door een Mechelaar. Hij was een echte astronoom en heeft ook lang op de grote telescoop van Mount Palomar gezeten. Ze zijn intussen gestorven, maar dat zijn twee mannen die naam gemaakt hebben.
Paul: maar daarvoor had ge ook nog Couplet.
Maurits: ja, er waren er nog veel hoor. De Mechelse catechismus is op aanvraag van bisschop Hovius gemaakt door een Jezuïet. En die had een heel mooie naam: pater Maeckelblijde uit Poperinge. Dat was begin 1600.
Paul: ja nonkel, toen ge daar in Congo zat hebt ge daar zoals ik me herinner twee fases gehad, de echte missie bij de plaatselijke bevolking en vervolgens in de hoofdstad Kinshasa.
Maurits: ja, omdat ik eigenlijk altijd met de scholen bezig geweest ben was dat de ontwikkeling van de scholen. Ik ben daar toegekomen in 1956, toen het nog Belgische Congo was. Het enige serieus onderwijs dat er bestond was het volledige Belgisch onderwijsprogramma voor Belgen, niet voor Congolezen. In het begin zat daar geen enkele Congolees in. En in grotere centra zoals in Leopoldstad, Kinshasa en Elisabethstad, Lubumbashi in Bukavu was dat ook zoals hier, een Nederlandse sectie en een Franse. Net zoals in België in Wallonië en in Vlaanderen kon je daar een volledig programma volgen. Stilaan hebben die scholen dan toch Congolezen opgenomen. Ze noemden hen “Les évolués”, waarvan de ouders, ik zal niet zeggen als thuis Frans spraken, maar toch al een plaats hadden in de administratie. In het begin van de jaren 50 zijn ze begonnen met middelbare scholen, colleges als ge wilt - de athenea zijn later gekomen, ze waren allemaal katholiek – uitsluitend voor de Congolezen, maar met het Belgisch programma.
Paul: dat was toen dat ze moesten leren dat hun voorouders de Galliërs waren…
Maurits: wij wilden sommige cursussen aanpassen, bv aardrijkskunde, dat begon met de polders, met de Condroz, maar nee, ze wilden niet, die évolués die wilden dat niet, ze wilden dat juist hetzelfde hebben zoals in België. En ze zeiden: “Frans is de voertaal, maar er is ook een tweede taal, het Nederlands. Wij willen dat Nederlands ook hebben”. Het was krek hetzelfde. Ik heb het later een klein beetje weten veranderen. In 1959 hebben we een cursus gemaakt over het milieu van Congo. Dat was allemaal voor de onafhankelijkheid, voor de “dipendat” zoals ze zeiden, dat was hun woord voor l’indépendance. En dan zijn ze begonnen met hun eigen regime, hun eigen college. Op veel veel plaatsen, want de colleges in de Belgische periode, dat waren er maar een stuk of twintig, voor heel Congo. En dat is veel gezegd.
Paul: het land is tachtig keer groter dan België.
Maurits: ja ik zat daar niet ver van Kinshasa in een plaats die Mbanza Boma heet, en daar kwamen jongens van aan de zee. Die kwamen een heel jaar bij ons, die gingen niet naar huis. Dan zijn ze met dat nieuw Congolees systeem begonnen
Paul: dat is al de tijd van Mobutu
Maurits: en die hebben nogal veel invloed gehad van de Franse manier en die hebben dan ook het systeem dat ze nu in België ook willen invoeren, dat het middelbaar onderwijs begint met de eerste jaren, bij ons het eerste en het tweede jaar, voor iedereen hetzelfde. Wordt ge elektrieker, dokter, schrijnwerker, advocaat, allemaal hetzelfde, “le tronc commun”.
Paul: algemene eerstegraadsscholen.
Maurits: Ze noemen dat officeel “cycle d’orientation”.
Paul: maar dan zat ge al in de hoofdstad Kinshasa.
Maurits: dat was overal. De vier andere jaren zijn dan volgens de gekozen richting.
Paul: maar dat was dan onder Mobutu?
Maurits: Mobutu heeft een tijd het katholiek onderwijs afgeschaft, dat werd dan allemaal het staatsonderwijs. De kruisbeelden moesten weg en de grote feesten zoals Kerstmis en Allerheiligen werden afgeschaft. Hij kwam toen terug van Noord-Korea en was zo’n beetje geïndoctrineerd door hun principes, maar dat heeft niet zolang geduurd. Dan is dat teruggekomen in stappen. Eerst was er zelfs een kardinaal aan de deur gezet, die een Congolees was he, kardinaal Malua heeft hij buiten gezet. Die is voor een zekere tijd naar Rome moeten gaan
Paul: Hij was toch blij met het pausbezoek?
Maurits: twee keer. Het is zo slecht betaald nu dat het een heel slechte naam heeft nu. Er zijn nog maar een paar scholen die nog een niveau halen dat de moeite waard is.
Paul: maar dat is alleen nog staatsonderwijs.
Maurits: ja maar ze hebben niets meer, de lokalen zijn onder geëquipeerd, ze hebben geen cahiers, ze hebben geen boeken, ze hebben niks
Paul: ze zijn nog altijd afhankelijk van weldadigheid van mensen van hier?
Maurits: sommigen handhaven zich nog. Ik ga nu een keer spreken over het college in Kinshasa waar ik gezeten heb. Dat is lang voor de oorlog begonnen. Het was een college alleen voor blanken en het had ook de naam College Albert I. Nu heet dat Loboto, vrede in het Lingala. Wij hadden dus een heel deel Belgische professoren, met hun familie. Onze vroegere minister Van Rompuy heeft daar als klein jongetje in de lagere school gezeten. Zijn vader en moeder zaten in een of andere administratie.
Paul: dan is dat stilaan overgenomen door Congolezen.
Maurits: en dan hadden wij vierentwintig appartementen en huizen om dat Belgisch personeel gratis te logeren. Die appartementen zijn eigendom van het college. Zo zijn er in heel Congo vier of vijf colleges waar ze vroeger huizen bijgebouwd hebben. Nu verhuren wij die huizen aan alle mogelijk ambassadepersoneel. Er zijn daar veel ambassades in Kinshasa, een vijftigtal en ge moet die mensen ook logeren. Dat brengt geld op, en van dat geld kunnen wij onze Congolese leraren, die van de staat een hongerloon krijgen, en soms niets, houden. Maar dat zijn uitzonderingen.
Paul: hebben jullie connecties gehad met “Lovanium”, of is dat helemaal appart?
Maurits: Lovanium, de eerste Belgische universiteit in Congo, is door de Jezuïeten gesticht geweest. Die heette toen nog niet Lovanium, dat was de katholieke universiteit. De eerste rector en professoren waren allemaal Jezuïeten. Maar dan is er een contract gekomen met de Belgische bisschoppen dat zij dat zouden overnemen. Misschien hadden wij een beetje te ver gedacht en konden we het niet op ons eentje. Dan is het overgegaan naar Leuven en is de naam Lovanium gekomen. Leuven heeft daar nu niets meer mee te maken, dat is Congolees he.
Paul: is kardinaal Van Roey daar niet op bezoek geweest, die heeft toch eens een bootreis gemaakt? Er zijn nog foto’s dat hij een zwemvest moest aandoen.
Maurits: dat kan ik me niet herinneren.
Paul: dat was maar een opmerking ter zijde.