Een kijkje in Mechelen

Toen ik dezen zomer uit Holland naar Parijs zou teruggaan, bedacht ik mij, dat het toch eindelijk een schande is dat ik zoo vaak al België doorgetreind ben, en behalve Antwerpen en Brussel niets ken van België's Vlaamsche steden.

Mechelen, Gent en Brugge, die moeten toch zoo mooi zijn, had ik vaak hooren zeggen. Hier en daar vroeg ik er mijn kennissen eens naar, en tot mijn verwondering kreeg ik steeds maar weer dit antwoord: "Ja, die steden moeten heel mooi zijn, maar zelf ben ik er nooit geweest!" En dan zeiden mij zelfs menschen, die buitenlandsche reizen maakten tot naar Egypte en Noordwegen! Zoeken wij dan atijd het mooie veraf? Kunnen we niet gelooven, dat ook onze onmiddellijke nabijheid nog wel wat moois verborgen houdt?

'k besloot dus eenige dagen vroeger dan mijn oorspronkelijk plan was Holland te verlaten, en Vlaanderen schoonheid te gaan ontdekken.

 

Mechelen was de eerste plaats waar ik uitstapte. Mechelen ligt maar halfuur treinen ten zuiden van Antwerpen, halfweg Brussel. Van Leiden uit kan men er wel in 5 uur zijn!

Ik wil u nu een en ander vertellen van mijn indrukken daar, misschien geeft het u lust zelf eens in Vlaanderen te gaan kijken - het zal u ruim uw moeite loonen!

'k was laat uit Holland gegaan, en kwam 's avonds halfelf in Mechelen aan. Het was Zondag. De treinen waren propvol geweest en op het breede stationsplein in Mechelen was het een en al leven en bewegelijkheid en drukte. Rondom overal verlichte café's, boordevolle terrassen met bier-drinkende menschen, zingende troepjes jongens, strijkjes-muziek.

De meeste van die cafés waren tegelijkertijd hotels. In één er van, waar een hevig-lawaaiige electrische piano een aria uit de "Faust" speelde, daar ging ik binnen - ik kende immers toch geen van die hotels, en dit zag er toch wel netjes uit.

Een dikke madam troonde achter de toonbank. of ze kamers vrij hadden? vroeg ik - Voor mij -  alléén toch zeker? vroeg de madam terug. - Ja, dan wel!

- Wilt u dadelijk al naar bed? vroeg ze toen gemoedelijk.

- Neen, ik wil eerst nog wel iets eten. Wat kan ik krijgen?

- Wilt u een boterham met hesp?

- Hesp? Wat is dat?

- Jambon, zeg je in 't Fransch.

- O juist, wij in Holland zeggen: jam. Goed, graag een paar boterhammen met hesp.

- gaat u daar dan maar aan dat tafeltje zitten! dat is net nog vrij.

Inderdaad trof ik het in dat volle café nog een leeg tafeltje voor mij alleen te vinden, en dan nog wel een vanwaar ik de beide café-zalen kon overzien.

Een eigenaardig publiek - heel anders dan een Hollandsch café-publiek. Mannen, die luid schreeuwend tegen elkaar over politiek zaten te praten - je moest trouwens ook wel schreeuwen, om boven die electrische piano-muziek uit je verstaanbaar te maken. Een moeder met een klein slapend kind van één jaar oud misschien, die in haar eentje daar bier zat te drinken en naar de muziek zat te luisteren, vlak naast het lawaai-instrument was ze gekropen. Een vader met een meisje van een jaar of 5 naast zich, die zich in het minst niet om het kind bekommerde, maar met een vriend jacquet zat te spelen (een Fransch café-spel, dat bestaat uit houten schijven die in een groote doos moeten geschikt worden, naar het aantal oogen dat men gooit met de dobbelsteenen) het meisje sukkelde in slaap langzamerhand, haar kopje op tafel, naast den spelenden vader en niet-tegenstaande al het rumoer en al de muziek rond haar. In een hoek een verliefd paartje, weggedoken en stil, gelukzalig door elkaars nabijheid, niet wetende van de omgeving niets hoorend van het lawaai. In een anderen hoek een man, die blijkbaar te véél biertjes gedronken had en plotseling met dramatische gebaren iets begon te declameeren zoodra de patroon hem zijn rug weer had toegedraaid. De omstaanders lachtten, de patroon haalde zijn schouders op. Toen bestelde de declameerende man plotseling nog een biertje en werd stil.

 

De electrische piano zette met afgrijselijk lawaai en koperbegeleiding de "Tannhäuser" in. Onder die muziek heb ik me naar boven laten leiden door het kamermeisje. "Dat is nu al de tweede avond zoo! klaagde ze. Gisteren was het ook Zondag (Maria-Hemelvaart) en het café is tot drie uur open gebleven; vanacht wordt het natuurlijk ook weer drie uur; en als wij dan maar niet al weer om half zeven op moesten! om halfacht gaat het café al weer open!"

Mijn kamer lag zoo hoog, dat ik niets merkte van café-muziek, noch straat-rumoer en den volgenden morgen frisch ontwaakte.

Toen Mechelen zien, - "Gaat u naar de Groote Markt, dan is u in het midden van de stad!" had mij de dikke madam aangeraden. En zoo deed ik. Ik ging te voet, en na een lange, gewone winkelstraat stond ik plots te midden van Mechelens mooiste gebouwen.

Rechts het Stadhuis, uit de 16de eeuw, en de Hallen, die al vanuit de 14de eeuw dateeren. Aan den overkant van de markt een heele rij huizen, waartusschen vele sierlijke, oude geveltjes. Links het oude postkantoor, de vroegere 'Beyaert", en een beetje schuin daarachter de enorm-groote cathedraal, de Rombaut-kerk met zijn indrukwekkenden hoogen onafgebouwden toren. Juist begon het carillon te spelen. Het carillon van Mechelen is beroemd. En even beroemd is de Mecheler carillon-msster, de groote kunstenaar Jef Denyn, die elken Maandagavond met zijn leerlingen een concert geeft vanaf den hoogen toren. En die ook in het buitenland zijn roem al gevestigd heeft.

  

  

Alleen die Groote Markt al is de reis naar Mechelen waard. Het is een werkelijk genot daar een uurtje door te brengen op een van de café-terrassen. Zoo wij Hollanders dat nog niet weten, de Engelschen en Amerikanen weten dat wèl; die komen in groote toeristencars bij heele kudden aanzetten, allemaal met een rooden Baedeker in hun hand; en als ze eerst even geconstateerd hebben, dat al de gebouwen, die Baedeker aangeeft er werkelijk allemaal staan, dat ze niet bekocht zijn voor hun geld, dan strijken ze neer op een van de terrassen, bestellen ze tea met taart en genieten kalm een half uurtje zoowel van de tea met taart als van de Mecheler oudheden.

Maar er is nog meer te zien, we moeten verder. Er is nog de Groote Brug te bewonderen, de mooiste, de oudste (13de eeuw) en de interessantste van de 40 bruggen, die sinds de 17de eeuw de beide oevers van de Dyle verbonden. De kaden aan weerszijden van de brug bieden verrukkelijk mooie oude geveltjes, waaronder vooral het "Zalmhuis" bekend is, een werkelijk Renaissance-juwééltje.

  

Een einde verder de z.g. "Schoenenmarkt" met paar aardige geveltjes, en ook met een groote, kale, ledige ruimte, die dadelijk het oog valt - daar hebben vroeger mooie oude gebouwen gestaan, mede van de mooiste uit Mechelen, maar .... de oorlog! die heeft daar niets van overgelaten, ze zijn verwoest geworden, met den grond gelijk gemaakt!

Vlak daarbij staat een mooi schilderachtig oud gebouw, het z.g. "Oude Paleis", dat uit het begin van de 14de eeuw dagteekent, vroeger bisschoppelijk paleis was, en thans als museum dienst doet. Wonder boven wonder, werd die paleis gespaard, vlak naast zooveel andere oude gebouwen, die verwoest werden!

Wie van schilderijen houdt, gaat zeker twee van Mechelens kerken bezoeken, de Notre-Dame van Mechelen en de St. Janskerk. In beide kerken is een pracht-schilderstuk van Rubens te bewonderen, in Notre-Dame "De wonderbare visvangst", in de St. Janskerk "De aanbidding der Wijzen uit het Oosten."

  

Dan is er in Mechelen ook, evenals in nog enkele andere Belgische steden, een Begijnenhofje.... geweest. het hofje als afgesloten geheel bestaat n.l. niet meer, maar waar het eens was, daar zijn nog van die oude smalle straatjes, met van die kleine knusse huisjes, waar eens de Begijntjes woonden, en een allerliefst Begijnen-kapelletje is er nog, waar een "Kruisweg" met oude Delftsche tegeltjes te zien is. In de straatjes van dit Mechelsche Begijnhofje krijgt men reeds een vagen voorindruk van de nog bestaande Begijnhofjes in Gent en in Brugge, die als stad èn om oudheden nog mooier en nog interessanter zijn dan Mechelen. Van die Begijnhofjes en van die beide andere Vlaamsche steden zal ik u een volgenden brief vertellen.

  

 

M. DE ROVANNO (Leidsch Dagblad, Zaterdag 29 augustus 1925)