Het Kardinaal Mercierplein zoals we dit nu kennen is een recent plein, aangelegd na de slechting van de stadswallen in het kader van de vernieuwde mobiliteit. Het plein was letterlijk een toegangspoort tot het stadscentrum en lag op de verbindingsas Station - Grote Markt. Op het plein stonden ook de zgn. Commiezenhuizen, tolhuizen.
In 1836 gaf het stadsbestuur de opdracht aan stadsbouwmeester François Jean Bauwens om een plan uit te werken voor de stationswijk en de aanleg van een rechtstreekse verbindingsweg tussen het nieuwe stationsgebouw en de Grote Markt. Verschillende nieuwe straten werden uitgetekend, zo ook de Graaf van Egmontstraat. Aan de linkerzijde van deze straat stond er een Hof met een lange geschiedenis.
In de 14de eeuw was dit het Hof van Berthout of het Hof van Duffel. Dit hof werd in 1506 aangekocht door Jan Sucquet, rekwestmeester in de Grote Raad van Mechelen. Deze bezat enkele eigendommen tussen het Potterijstraatje en de Oude Brusselsestraat. Sucquet liet op deze locatie een groot huis met toren bouwen, dat grensde aan het Hof van Berthout, dat echter ook zijn eigendom was. Met een akte uit 1519 werd het Hof van Berthout afzonderlijk overgedragen aan zijn broer Antoon. Deze goederen kwamen in 1539 in het bezit van Francisca van Luxemburg en kwamen vervolgens toe aan haar zoon, graaf van Egmont (vandaar de naamsverandering in Hof van Egmont). Na zijn doodsvonnis en onthoofding op 5 juni 1568 werden zijn goederen aangeslagen en een jaar later verkocht aan Remy d'Hallut en zijn echtgenote. Nog datzelfde jaar werd het ingericht als godshuis voor arme kinderen, het zogenaamde "Sint-Heilwichsgodshuis" of "Putterij". De inhuldiging was op 4 juni 1570 en gaf plaats aan 52 jongens en 20 meisjes. Dit godshuis werd tijdens het Franse bewind afgeschaft en in 1803 ingericht als werkhuis van weldadigheid (weverij), maar werd in 1839 na de aanleg van de Graaf van Egmontstraat volledig afgebroken.
De oude toren van het Hof van Egmont had de sloop van 1838 overleefd, maar vormde een obstakel bij de bouw van nieuwe woningen. Ze was echter van strategisch belang omwille de aanwezigheid van een semafoor of Chappetelegraaf, een optische telegraaf die in werking was vanaf 1810. Toch werd de toren in 1840 afgebroken.
Begin 1839 werden door architect François Drossaert (1793-1863) de eerste bouwplannen ingediend voor 7 woningen aan de oostzijde van de Graaf van Egmontstraat, aansluitend met het nieuwe plein. Voor de beide zijden van de straat waren de bouwvoorschriften welomlijnd: de huizen moesten 2 verdiepingen hebben boven de gelijkvloers, alle even hoog en eenvormig zijn.
Ook het op het Mercierplein was eenvormigheid belangrijk. Zowel de oostelijke als de westelijke pleinwand bestaan uit een bepleisterde en beschilderde eenheidsbebouwing in neoclassicistische stijl. Deze woningen werden bewoond door gegoede Mechelaars.
Het stukje 'Lange Nieuwstraat' tussen de Oude Brusselsestraat en het Mercierplein heeft ook verschillende namen gehad: Kolveniersstraat (1830-34) en 'Courte rue Neuve'. Op deze plek stond de oude kanongieterij van Hans Poppenruyter (ca. 1455-ca. 1534) (later overgenomen door Remy d'Hallut (1502-1568) en nadien door Geeraart van den Nieuwenhuyse).
De omgeving van de Oude Brusselsestraat - die door de aanleg van de Graaf van Egmontstraat geen nut meer had - werd mee in de nieuwe plannen opgenomen. Zo werd in 1838 besloten tot afbraak van de vervallen Oude Brusselpoort. Deze poort stond op een hoogte en verstoorde het harmonieuze uitzicht van het nieuwe Mercierplein.
Door de aanleg van het nieuwe plein verdween ook de Oude Brusselsesteenweg extra muros. Sommige delen bleven echter bewaard, in 't fort van Leirberghe - nu garageboxen aan de Schuttersvest - en de Van Kerckhovenstraat (die nog op oude kadasterkaarten als de 'Chemin de Bruxelles' terug te vinden is). Op een detail uit het Primitief kadaster, opgemaakt door landmeter De Rijck tussen 1830 en 1834, is de oude steenweg nog te herkennen.
Het plein werd afgesloten door 2 Commiezenhuizen (of tolhuizen). Dit waren kantoren waar de tolbeambten waren ondergebracht. Tot 1860 diende men immers aan de stadspoorten poortgeld te betalen bij het binnenkomen of verlaten van de stad. In 1961 werden ze afgebroken voor de verbreding van de ringlaan. Zes zuilen werden heropgericht aan de Muizenhoekstraat, aan de dreef die toegang geeft tot het Muysenhuys.