(foto's: Jan Smets)
Ik wil alles niet op de spits drijven, maar wat verhoogde aandacht -zo we die anders al niet hebben als voor 'onze' Sint-Romboutstoren verknochte Maneblussers - mag er dit feestjaar wel wezen. Jarige Rombout zet zich dit jaar stevig in de kijker. En dat zullen we geweten hebben. Bovendien is ook de Koninklijke Vereniging voor Toren & Beiaard eveneens jubilerend en mag deze 75 kaarsjes uitblazen. Reden te meer.
Ik heb op mijn boekenplank onlangs een dun boekje herontdekt. Het werd in 1948 uitgegeven op slechts 200 exemplaren, en ik bezit hiervan dus nummer 81. Te koesteren dus. Het betreft een lyrisch gedicht van Jozef De Balmont. En dat is natuurlijk en te voor de hand liggend pseudoniem voor Mechelaar Jozef Van Balberghe. Hij was landmeter in onze Dijlestad, maar zou vooral bekendheid verwerven als auteur met een grote liefde voor zijn stad én mede-oprichter van de eerder vernoemde 'Toren & Beiaard'. Na de Tweede Wereldoorlog schrijft Jozef dus in 'zielsenthousiasme'dit enigszins gezwollen poëtische epos. Een uitgesponnen lyrische lofzang aan ons aller Toren - 'Mechelen's hart'. Ik laat ook jullie graag kennismaken met dit werk...
In zijn inleiding schrijft Jozef dit:
De vergrijsde dichter aanschouwt Sint-Romboutstoren onder welks schaduw hij werd geboren en die overheerst de steê waar hij leefde, arbeidde en vergroeide met de toren en de beiaard. Aan de kinderen, die zich rond hem komen schare, verhaalt hij de oorsprong en de bouw van dit machtig monument; hoe de toren der eeuwen trotseerde en weerstond aan wisselvalligheden van tijd en weder; en hoe hij getuige was van heuglijke en droeve dagen, van perioden van voorspoed en rampen; hoe zijn stem, de beiaard, jubelt wanneer blijdschap in de stede huist, maar ook mede treurt bij Mechelen's rouw: hoe het Mechels volk van hun toren houdt en de beiaardiers zijn roem alom verkonden. In het gemoed van de dichter, die weet dat hij spoedig scheiden zal, rijst tevredenheid; want: met voor zijn oog het groots granieten beeld en horend de wondere beiaardklanken, weet hij dat Mechelen's hart voortklopt en zal hij rustig de eeuwigheid ingaan...
En dan doopt hij zijn pen in de inkpot om in pathetische superlatieven kond te doen van schoonheid en grootsheid van onze granieten reus.
Gegroet, o toren, Mech'lens hart! Gij spreekt onz'taal, in vreugd en smart. Gij waart altoos onz'fiere tolk, Onz' stem, onz'ziel, ons ganse volk!
Gij spreidt uw weeld' voor elk ten toon, verheven groots en statig school: gestreel voor 't oog, weldoende gunst, gesproten uit midd'leeuwse kunst.
En na de woorden van de dichter nemen de koren het over. Ik ga nu niet alles overnemen, maar licht een paar passages uit. Kwestie van sfeerschepping.
Gij waart getuige in 't verleê van strijd om vrijheid en om vreê, van roof, omwent'ling, oorlog, brand; door niets toch werd gij overmand.
De eeuwen, regen, wind en storm trotseert fij als een wiking Gorm; werd uw gelaat door tijd gewond, uw stem heeft steeds ons roem verkond.
Gij hebt ons vreugd en pracht aanschouwd; gij hebt met Mech'len mee gerouwd. Uw stem vertolkt ons enig woord: in trouwe vast, zo klinkt 't akkoord.
Dan volgt een dichterlijke beschrijving van de bouw van Sint-Romboutstoren. '"Ons beitelslagen dreunen sterk en vormen stenen kantenwerk...'" Mooi gezegd, nietwaar? En wat te denken van de zin: "wij metsen lustig van gemoed op ossenhuid de brede voet..."
Het lyrische epos moet door een hele groep mensen worden vertolkt. Want het staat netjes aangegeven wanneer 'stadsmagistraten', 'leden van het visverkopersambacht', 'bouwers' en 'Mechelse klokkengieters' mogen aantreden. Zélfs de 'Maagd van Mechelen mag aantreden. Zij mag haar weeklacht laten horen: "...O wee, O wee, Hoor aan de wilde leus die klinkt uit mond van ketter en van geus..."
En ja...we weten het wel. Onze toren mist zijn spits, zijn 'torenkroon'. Maar! :
Geen toren is zo stout van bouw: hij weez't symbool van vaste trouw. Al moet hij blijven onvolmaakt, ons klokken maken hem bespraakt.
...waarna onze klokken de revue passeren. Mét natuurlijk 'Salvator's negen tonnig brons dat brommend overal de lucht vervult, weerklinkt, in statig traag gebons, als Mech'len is in feestgewaad gehuld..."
De Torenbrand: daar kon de dichter ook niet aan voorbijgaan:
Zestien honderd tachtig zeven deed de Mech'laars heftig beven. Na d'anduiten wakersronde en 't geblaas dat rust verkondde, riep op zeek'ren winternacht, drinkebroer uit al zijn kracht: ach wat ramp in 't vaderland! Romboutstoren staat in brand!
Koren, mannen, vrouwen en anderen komen weer beurtelings aan beurt ... Ook 'de Antwerpenaars' mogen een venijnig stukje declameren: "ha! ha! Wat erge dwaze zaak! Kijk al de Mechelaars eens aan. Zij zijn de blussers van de maan!" De Mechelaars laten het niet aan hun hart komen: "Wij zijn de blussers van de maan; die eretitel nemen w'aan uit liefde tot dit heerlijk pand: de mooiste toren van het land!"
Jozef Van Balmont hervat dan met 'Het lied van de toren'. Ik pluk er enkel de laatste strofe uit:
't Is 't lied van de toren, het hart van de steê dat klopt met de burgers, in wel en in wee. O, stem van de klokken! O, ziel van ons volk! Van arbeid en vrede wees altoos de tolk.
Een eerbetoog is er voor Jef Denyn, de 'meester van den toren'.
Gij waart de toov'naar, stoere beiaardier, die overwon de strakheid van 't klavier
In het laatste deel van het lyrische epos trekt de dichter nog eens alle registers open. Besluiten doet hij zo:
Gij zijt ons' stem, onz' ziel, ons volk! Blijf eeuwen nog onz'fiere tolk! Spreek voort ons taal in vreugd en smart! Gegroet o toren, Mech'lens hart!
Méér over Jozef Van Balberghe in dit oudere blogartikel:
www.mechelenblogt.be/2014/02/jozef-van-balberghe-boekhouder-mechelse-ges...
Recente reacties
1 jaar 10 weken geleden
1 jaar 39 weken geleden
2 jaren 5 weken geleden
2 jaren 24 weken geleden
2 jaren 28 weken geleden
2 jaren 31 weken geleden
2 jaren 32 weken geleden
2 jaren 35 weken geleden
2 jaren 35 weken geleden
2 jaren 36 weken geleden