(foto's: Jan Smets)
Onze stad heeft de laatste jaren fel ingezet op kunst in de openbare ruimte. De meest in het oog springende én spraakmakende zijn ongetwijfeld de grote bronzen uil ('de Grote Vivisector') van Johan Creten in de schaduw van de kathedraal en klein Kareltje V op zijn schommelpaard ('Golden Boy') van Elmgreen en Dragset op het Margaretaplein aan het voormalige OLV-gasthuis. Ook de jaren voordien doken nieuwe of ouwere beelden waarvan het stof werd afgelazen op in het straatbeeld. 'Kijken naar de Maan' van Frans Walravens aan de Haverwerf of 'De Drie Gratiëen' van Nest Wynants in de Lange Schipstraat zijn daar voorbeelden van... En dan vergeet ik ook nog werk van Mariette Teugels aan de Plaisancebrug en van Marijke Van Kenhove op de binnenplaats van het Sociaal Huis, enzovoort...
Vorige week werden weerom twee verrassende sculpturen onthuld. Deze keer niet van bekende beeldhouwers alswel van twee studenten van de beeldhouwklas van onze Academie. Natascha Tobback en Gaston Cornelis lieten zich inspireren door Mechelse (kunst)ambachten. Mechelse kant en meubelen waren eeuwenlang onlosmakelijk verbonden met onze stad. En de producten die deze industrie voortbracht scoorden hoge ogen. Fel gegeerd waren ze op de markt...
Elk jaar kiest docent Bart Decq van de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten een jaarthema waarrond de studenten aan het werk gaan. Dat was in het schooljaar 2014-2015 niet anders. De klas kreeg de opdracht om te werken rond het realiseren van stadsbeeldjes voor onze stad.
De studenten gingen aan de slag en lieten zich inspireren - enerzijds door de openbare ruimte én anderzijds door de geschiedenis van Mechelen.
Door stadsgidsen lieten ze zich rondleiden in onze stad om de stad grondiger te leren kennen.
Twee van deze beeldjes werden nu geselecteerd om in brons uitgevoerd een plaatsje te krijgen op een paar plekken in het stadscentrum.
Zo staat in de Moreelsstraat vlak bij het Moreelshuis waar Sjarabang nu huist en de nu van stellingen ontdane Begijnhofkerk, het knappe werk 'Mechelse Kant' van Gaston Cornelis. Niet zo gek eigenlijk dat voor deze plek werd gekozen. Eeuwenlang waren het vooral begijnen die zich toelegden op het kantklossen. Tijdens de 17de eeuw kende het begijnhof een relatieve bloei met als belangrijke bron van inkomsten het vervaardigen van de vermaarde Mechelse Kant. Onze kant was wel heel bijzonder en kwalitatief hoogstaand en werd de koningin van de kant genoemd! De in Mechelen gemaakte kant laat zich kenmerken door een zeshoekig patroon of een zeshoekige mazenstructuur. In Brussel, Valenciennes en Brussel is dit vierhoekig. Dit maakt dat het kantklossen in Mechelen meer bewegingen vereist en hierdoor ook moeilijker is. Het maakt(e) het afgeleverde product meteen ook duurder. De kantklosvereniging 'Etterjefke' probeert nog steeds met succes deze kanttraditie in here te houden.
Het bronzen kantkloskussen werd op een sokkel van natuursteen geplaatst.
Aan het Veer, nabij de Dijle - en je moet effe zoeken - staat op een sokkel een ander bronzen kunstwerk: 'Ode aan de Mechelse industrie' . In de sculptuur van Natascha Tobback herken je een opeenstapeling van onafgewerkte stoelen en andere meubelonderdelen. Het is een beeld dat ik herken van oude foto's. In deze buurt - van 't Veer tot de Dobbelhuizen werd lang geleden stro in de Dijle gerot (geweekt) om stoelen te biezen. Mechelen was op het einde van de 19de eeuw en in het begin van de 20ste eeuw gekend voor zijn stoelmakerij. Zowat 2000 arbeiders vonden in deze nijverheid tewerkstelling. Het vlechten en biezen van stoelen was een gespecialiseerde industrie dat bijna uitsluitend door vrouwen werd gedaan als thuisarbeid.
Het gieten van beide sculpturen koste 4900,50 Euro (BTW inbegrepen). Kostprijs van de sokkel en het plaatsen ervan bedroeg 6043,95 Euro.