Terug naar school...

met categorie:  

 

(foto's: Jan Smets)

De lange zomervakantie is nu wel definitief dood en begraven.  Het lijkt zelfs of de herfst hiermee ook versneld zijn intrede heeft gedaan.  Terug op de schoolbanken...  Sta me toe dat ik Mechelenblogt nog eens een keertje wil onderdompelen in nostalgische sferen.  Hiervoor diep ik terug Hendrik Diddens op - de 'kroniekschrijver' van de Hanswijkenhoek.  De man die Mechelen het eerste dialectwoordenboek schonk en ik heel onlangs nog eens ten tonele voerde met zijn 'Fabels van de Voddemèt', tekende in 1960 zijn herinneringen aan z'n kinderjaren in de Hanswijkenhoek op.  Eerst verschenen deze in afleveringen in de Gazet van Mechelen voordat ze werden gebundeld in een op 300 exemplaren uitgegeven boekje.  Het hoofdstuk dat ik er uit pik, schetst het schoolleven op de 'Broedersschool' in de Vredestraat van de Colomawijk in de jaren twintig van vorige eeuw.  Nu bestaat deze school nog steeds.  Samen met de vroegere 'meisjesschool' op het Colomadomein is de nu al vele jaren gemengde school hede ten dage gekend als 'Basisschool Sint-Jozef-Coloma'. 

 

De Sint-Jozef-Colomaparochie werd opgericht op het einde van de 19de eeuw toen de bevolking in de voorheen vrij agrarische Mechelse uithoek sterk toenam doordat vele arbeiders werkzaam aan spoorweg en arsenaal zich hier kwamen vestigen met hun vaak kroostrijke gezinnen.

Het bisdom besloot wat later ook een voorlopige kerk te bouwen (nu 't Kranske) tot in 1913 de eerste steen werd gelegd van de Sint-Jozef-Colomakerk, die na vele jaren van leegstand en uiteindelijke restauratie zijn deuren opnieuw zal openen op 1 oktober.

De 'Broedersschool' die door de Broeders van Scheppers in de Vredestraat werd opgericht was onlosmakelijk verbonden met de nog jonge parochie.  Het was immers de eerste pastoor van Coloma, Pastoor Moeremans, die hiervoor het initiatief nam.  De school werd gebouwd in 1905, en uiterlijk lijkt er weinig gewijzigd...

 

 

"Toen pastoor Moeremans in 1905 zijn jongensschool bouwde deed hij beroep op de Broeders van Scheppers om het bestuur ervan waar te nemen.  In die tijd trouwens hadden de goede Broeders van de Melaan zowat alle parochiale scholen uit het Mechelse onder hun hoede.

Door de oorlogsomstandigheden zagen zij zich evenwel verplicht zowel de Sint-Jan Berchmansschool als de Sint-Jozefschool op te geven.  In de Vredestraat werd de heer Arthur Louis alsdan van onderwijzer tot schoolhoofd bevorderd, maar in de volksmond zou de onderwijsinstelling nog lange jaren 'Broedersschool' heten.

Toen ik een jonge snaak was hoorde ik onder de mensen derhalve nog herhaaldelijk spreken over Broeder Eduard, Broeder Ernest, Broeder Paul, Broeder Alberic of Broeder Benedictus die in de Vredestraat achtereenvolgens directeur waren geweest.

Zoals vroeger gezeid kwam ik van de schoot van 'Uffra Ida' onder de handen van mijnheer Jacobs terecht.  Mijn bewaarschoolonderricht zou aldus op de gelukkigste manier aansluiten bij het eerste en voornaamste leerjaar van de 'grote school'.  Want mijnheer Jacobs straalde toen nog van vers huwelijksgeluk en zijn plus minus zestig bengesl snoepten er dan maar onbewust, zij het zijdelings van mee...

Het moet zijn dat 'Uffra Ida' over mij in het oor van haar dierbare echtgenoot veel goeds had gefluisterd, want met de proefwerken van het eerste trimester haalde ik 60 op 60 punten.  Dat ik de volgende keren niet meer het maximum kon behalen wijt ik vanzelfsprekend niet aan een mogelijke verflauwing in de echtelijke liefde tussen mijnheer en mevrouw Jacobs...  Op het einde van het schooljaar kreeg ik toch het kroontje (zodat niemand meer aan de doelmatige voorspraak van 'uffra Ida' kon twijfelen) en mijnheer Jacobs speelde voor mij een stukje viool, terwijl pastoor Moeremans de lauweren op mijn froufrou plaatste.

In het eerste leerjaar heb ik ook leren sparen bij de Algemene Spaar-en Lijfrentekas van België.  Mijnheer Jacobs had ons zodanig begeesterd met de voorspiegeling van fortuinen, door één centiem per week vergaard, dat ons moeder (die voor fortuinen ook niet ongevoelig bleek) haar portemonnaie opende en sprak: "Ja, menneke, want zo is Grisar ook rijk geworden. En, ge weet wel: die heeft een kasteel hé..."

De eerste keer kreeg ik een cent.  dat zal denkelijk maar een priciepsbijdrage geweest zijn.  Maar reeds vanaf de tweede week spaarde ik met 5 en zelfs met 10 centimes, zodat ik op het einde van het trimester, met mijn één frank en zoveel centiemen al gemakkelijk naar een plek grond had kunnen uitkijken om, met de toekomstige spaarinlagen, een kasteel te bouwen.  Het is helaas bij een luchtkasteel gebleven...

De volgende twee schooljaren 'zat' ik bij mijnheer Georges Vanhooff.  Alle recht-en scheefgeaarde Mechelaars (de kostgangers van gevangenis en wederopvoedingsgestichten inkluis!) kenden en kennen Georges vanhooff.  De kennis was echter wederkerig.  Maar als scholiertjes wisten wij dat natuurlijk niet.

Na het morgengebed mocht ik de katechismusles opvragen en de slachtoffers aanduiden.  Wanneer ik evenwel met een nogal nijdige volharding de pijl van de moeilijkste vraag opvallend in dezelfde richting afschoot, gebeurde het soms dat mijnheer Vanhooff mij opeens grinnikend aankeek en zei:

"Boek toe! Antwoord gij ne keer op die vraag Rik!"

Gewoonlijk was ik dan voor een paar weken gekalmeerd.

Ik hield ook het beurzeke van de Heilige Kindsheid.  En daar kwam soms op onverwachte wijze een geldstuk in terecht.  dat gebeurde zo: wanneer de een of andere 'eerlijke' jongen een suske, een cent of een nikkeltje van 5, 10 of 25 centimes had gevonden en het naar de meester bracht, dan klonk de stem van mijnheer Vanhooff met een eigenaardige intonatie boven de veertig koppekens: "Welke jongens hebben hier geld verloren?"

Onmiddellijk ging een duizelingwekkend aantal vingertkjes de hoogte in.  Het was plots alsof méér dan de halve klas door een bende zakkenrollers was uitgeschud geworden.  Mijnheer Vanhooff verloor daar echter zijn kalmte niet bij.

"Op de tree komen" zei hij.  Door dit maneuver verminderde reeds aanzienlijk het aantal slachtoffers van geldverlies of diefstal.  Maar de zitting werd onverstoorbaar en ongenadig voortgezet.

"Laat eens horen: hoeveel was 't?"

Nu kwam het er op aan juist te raden!  Alléén de gelukzakken bleven over.  de anderen vlogen naar hun plaats.  Maar zelfs de gelukzakken werden verder zo geraffineerd aan de tand gevoeld over de herkomst, het uitzicht, de bijzondere kenmerken en de bestemming van het verloren muntstuk dat zij méér dan eens tot de laatste man gelikwideerd werden.

"Dat geld zullen wij dan maar in het beurzeke van de Kindsheid steken", besloot mijnheer Vanhooff de vertoning.  En dat was geloof ik, een Salomonsoordeel om geen jaloersen te maken.

Mijnheer Vanhooff was een originele.  Om de klasversiering uit de oude sleur van muurplaten-met-wilde-beesten te verlossen schilderde hij op de onderste muurpanden nette spreekwoorden in 't zicht van zijn onderdanige leerlingen.  Onder het schuifbord konden wij de hele dag naar believen lezen en bemediteren: "Eet wat gaar is, drink wat klaar is, spreek wat waar is..."

Keken we om, dan kwam onze blik noodzakelijk terecht op de achterwand, waar ons in rode letters aangrijnsde: "Doe wel en zie niet om".  Toen onderpastoor Dubois dit, bij een klasbezoek voor de eerste keer zag, schoot hij in een daverende lach.

 

 

                

 

 

De grootste babbelaar kreeg van mijnheer Vanhoof de eretitel 'Lameer numero één'.  In onze tijd heeft Rikske Van Horenbeeck (zoon van de goedhartige Dikke Lies) zijn waardighedi van 'lameer numero één' tot het einde van het schooljaar toe met veel brio gevoerd.  Het moet hem in zijn huidige hoedanigheid van coiffeur een degelijke training geweest zijn om in alle omstandigheden met de klanten over koetjes en kalfjes te kunnen praten.

Er zijn in ons jaar slechts drie lameertitels verleend.  En het is heus mijn schuld niet dat ik maar beslag legde op 'lameer numero drie'. Ik had nochtans mijn best gedaan!

Bij mijn vier-jaar-jongere broer had mijnheer Vanhooff zijn methode ietwat gewijzigd? Ik vermoed trouwens dat mijn broer zijn babbelkunst tot een hoger peil dan ikzelf had weten op te voeren.

"Albert", zeide hij met het serieuste gezicht van de wereld.  "Loop eens naar Zjokke-den-Bekker 100 gram bollen halen."

Niet zodra was de snaak met zijn boodschap terug of daar konk het vonnis:

"Doe uw mond open!"

De bollen werden er zonder veel grimassen ingestopt tot de kinderkaken spannend-bol stonden.

"En dat ik er u niet hoor op bijten, verstaan!"

Mijn broer heeft verder die hele morgen gezwegen.

In onze klas zat er toen een jongske uit de Kruisveldstraat.  Hij scheen precies niet al te best te horen en zijn mond stond altijd in een tootje van op de klarinet te blazen.  Die knaap heette Frans Bayez. Nu heet hij Francis Bay.  En naar zijn huidige vermaardheid te oordelen moet zijn gehoor er later toch een héél stukje op verbeterd zijn!...

Ook Lowieke Cornelis, de hedendaagse schepen van onderwijs der stad Mechelen, heeft in die dagen bij mijnheer Vanhooff katechismus geleerd...  Hij was een braaf, stil menneken en een goed leerling.  Niemand van ons zag er toen een 'socialist' in...  En hij heeft zonder twijfel , bij gelegenheid van een grote stormwind, op speciaal verzoek van pastoorke Moeremans met de hele school godvruchtig meegebeden 'opdat het kruis niet van de kerktoren zou waaien...!'

 

 

 

 

Aloïs De Smedt daarentegen (ook ene van over de vaart) maakte het bonter.  Wij noemden hem de 'Pjèrentand'.  Met zijn 'mik' kon hij de mussen in volle vlucht neerlappen.  In zijn broekzak zaten trouwens altijd gladde keien zoals in de slinger van de herder David uit het Oud-Testament.

Bij mijnheer Nicolas Louis heb ik het vierde leerjaar uitgedaan.  Om hem van zijn broer, de hoofdonderwijzer, te onderscheiden noemde iedereen hem 'mijnheer Nicolas' (tenminste wanneer hij er niet bij as).

Op zon-,feest-en verlofdagen bespeelde mijnheer Nicolas het orgel van de kerk en zong het proprium.  Op de andere dagen stak hij, buiten de klasuren, Josephine een handje toe in de winkel.  Met de restanten van dozen speculaas en koekjes vulde hij tipzakken om de kinderen te verrassen die op boodschap kwamen.  Wanneer ik wist dat er verse tipzakken achter de toonbank lagen, zaagde ik ons moeder horendul om een kilo suiker, siroop of bruin zeep te mogen halen...

Mijnheer Nicolas had de naam nogal krikkel te zijn.  Soms was hij inderdaad niet al te best gemutst.  Toch hebben wij bij hem genoeglijke momenten beleefd.

Toen Sinterklaas voor ons in de klas gepasseerd was, zag ik dat de heilige man klaarblijkelijk in de winkel van Josphine van Rein Jaspers bevoorraad had.  En dat deed me heimelijk plezier.  Want onze meester gebaarde dat alles recht uit de hemel was gekomen...

In de loop van diezelfde winter ben ik 'trapper' geworden op het hoogzaal van de kerk.  Mijnheer Nicolas had van boven 'pssst' gedaan; ik had onmiddellijk omgekeken.  En toen deed hij teken om langs de wenteltrap naar het hoogzaal op te klimmen.

In mijn eerste vurigheid 'trapte' ik met de medeplichtigheid van een schoolkameraadje zoveel wind door de blaasbalg dat het kontrolelood overtuimelde en met een slag op de plankenvloer terechtkwam.  Juist op dat moment, helaas, dat mijnheer Nicolas zijn registers had toegeduwd en een 'adore te devote' aanhief...

Wij dachten allebei met klikken en klakken voorgoed van 't hoogzaal te vliegen.  Maar na zijn hemelse kantiek te hebben uitgezongen, overschouwde mijnheer Nicolas de situatie en sprak:

"'t Is niks, mènne, dat koordeke moet rot geweest zijn..."

Hij knoopte 't spel weer in mekaar en pinkte eens op ons.

Wij voelden ons hart terug boven water komen als een luchtbel uit slijkwater...

Enige maanden nadien toen ik de blaasbalg al heelwat beschaafder kon trappen en zelfs de klok al kon luiden zonder tegen den balk te kloppen ben ik misdienaar geworden.  Maar dat is een andere geschiedenis.

In het 5de leerjaar maakt ik kennis met dhr. Maurice Marck.  Hij was een gentleman.  Wij leerden gedichten van zijn eigen fabrikaat, onderandere van 'kip en ei' en van 'Luie Jan', die ik nu nog van buiten ken.  Achteraf bekeken verraden deze stukjes méér rijmvaardigheid dan talent, maar in onze tijd deden zij het.

Ik was zijn officiële en geestdriftige deklamator bij gelegenheid van schoolkonferentie, inspektiebezoek en feestavonden.

Mijnheer Marck schreef ook toneelwerk.  Samen met Nand Geets heb ik eens een vrij leuk kinderspelletje van zijn hand opgevoerd.  Het heette 'Lijk pa'.  De repetities hadden plaats in de woonkamer van de familie Geets in de Wilgenstraat onder de kritische blikken van de niet onaardige dochteren des huizes: Julia, Filomeen en Cécile...

Maar ook aan het toneel voor volwassenen heeft mijnheer Marck zich gewaagd.  Ik herinner mij nog duidelijk een vrij melodramatisch spel met veel regen, donder en bliksem waarbij in een duincafétje door een grootvader (dhr.Jacobs) en een matroos (dhr.Vanhooff) achter pot en pint geluisterd werd naar het tragisch weervaren van een schipper-met-zuidwester-en-oliejas (dhr.Van Boxelaer) die voor de redding van zijn zoon slecht over een touw beschikte dat één meter te kort was...

Meer bijval hadden de revuesketchen van mijnheer Marck, waarbij ten behoeve van onze Vlaamse kermissen de gebeurtenissen van de dag en enkele typische situaties op de parochie geparodieerd of alleszins in een komisch kleedje werden gestoken.

 

 

 

 

Toen wij naar het 6de leerjaar bij mijnheer Louis moesten overgaan, bleek deze de wens te hebben uitgedrukt het eens in een lagere klas te beproeven.  Zodat mijnheer Marck samen met zijn onderdanige leerlingen mocht 'verhogeren' en wij andermaal een jaartje met Marckiaanse poëzie werden geteisterd.

Ofschoon mijnheer Louis dus niet het geluk gehad heeft rechtstreeks het peil van mijn geleerdheid te kunen opdrijven, toch leefde ik met hem op een voet van goede verstandhouding.

Ik was namelijk zijn geassocieerd ijveraar voor de Goede Pers van Averbode.  Iedere zaterdag kreeg ik van hem het pak met 'Averbode's Weekblad' en 'Onze Bode' om deze bij de ingeschrevenen der parochie te gaan bestellen en het geld te innen.  'Averbode's Weekblad' kostte in die tijd 20cmes en 'Onze Bode' 15 cmes.

Twee jaar (vakanties inbegrepen) heb ik deze taak waargenomen.  En mijnheer Louis heeft mij tot afscheid gezegd dat hij voordien nooit een trouwer en stipter ijveraar heeft gehad.  Ik veronderstel natuurlijk dat dit rekord van trouw en stiptheid door mijn opvolgers is neergehaald, maar ik heb alleszins aan mijn wekelijkse omzwervingen in de parochie veel plezier beleefd!

Wanneer ik 's zaterdags te 4 uur thuiskwam, at ik vlug mijn boterhammen met 'saroop' of 'grezen'suiker, stak mijn boekskes in mijn schoolransel en mijn gelegenheidsportemonnaie in mijn broekzak.  En ik was voor een paar uren de pijp uit.  Mijn klandizie woonde tamelijk erg verspreid.

Langs de Weggel van Patattefrut trok ik naar de Lindenstraat, de Stenenmolenstraat, de Acaciastraat en langs de Weggel van Van Hespen naar de Wilgenstraat.  Vervolgens over een eindje Tervurensteenweg langs de Voetbalstraat (wij zeiden nog 'Zeutestraat') naar de Geerdegemvaart.  Door de Vaartweggel kwam ik in de Kruisveldstraat.  Zo beende ik langs de Brugberg op de Hanswijkvaart af tot aan de gasfabriek.  Bij mijn terugkeer deed ik de Hoek.

's Winters of wanneer het regende droeg ik een niet geïmpermeabiliseerde donkerblauwe caban met een capuche.  Dan vooral voelde ik mij zowat de gelijke van een fakteur.  Hoeveel kinderen van 10 à 12 jaar dromen er trouwens neit van brievenbesteller te worden?...

Hier en daar kreeg ik een cent of vijf centiemen drinkgeld.  Dat is de énige verklaring waarom ik de snoepwinkeltjes van de Hanswijkenhoek zo goed kende.  Want van onze ouders kregen wij thuis haast nooit snoepgeld.  Behalve voor een 'pekske' of een 'horeke' van Fien-crème-glace, wanneer die 's zondags met haar typisch wit handkarretje op de steenweg voorbij djokkerde...

Thuis gekomen maakte ik mijn boekhouding.  Voor de mensen die niet thuis waren, paste ik het verschuldigd bedrag bij door mijn ontvangen drinkgeld.  Zodat ik 's maandags met mijnheer Louis altijd zuiver kon afrekenen.

Zei mij iemand: "Menneke, ge moet in 't vervolg het boekske niet meer brengen", dan zocht ik dadelijk een nieuw slachtoffer voor de Goede Pers van Averbode.

Mijn grootste geldelijke verdienste rijfde ik bijeen met de verkoop van de jaarlijkse almanak tegen 1,25 F stuk.  Voor ieder dozijn verkochte exemplaren kreeg ik er één gratis.  Dat ik vanzelfsprekend zo rap mogelijk aan de man bracht.  Het eerste jaar heb ik zo maar eventjes zestig almanakken met hun weldoende kristelijke lektuur in de Hanswijkenhoek geplaatst!

Toen vader hoorde hoe ik aan de mensen beschreef wat zij in deze almanak allemaal konden vinden, zei hij:

"Die snotter is kapabel om ne soldatenknop voor een dekoratie te verkopen!"

Een school die zulke elementen voortbrengt heeft alleszins de verdienste op het praktisch leven voor te bereiden.  Maar de jongensschool van de Vredestraat deed nog heelwat méér.

Haar beste leerlingen die jaarlijks de vierdegraadklassen van de OLV-Broedrsschool aanvulden of op het Sint-Romboutskollege (sommigen ook in het Atheneum) naar de Humaniora overgingen, konden behoorlijk hun streng trekken, en kwamen niet zelden, ook van daarginds, met het kroontje naar huis.

 

 

(schooljaar 1921-1922.  Mijnheer Vanhooff staat links...)

 

 

Er zat vanzelfsprekend ook heelwat kaf onder het koren: bengels waar het leren niet in zat, en die een blok aan het been van de onderwijzer waren.  Met de slechte sociale toestand in vele gezinnen werden zij mede het kind van de rekening.

Op de ruime, ongeplaveide speelplaats ging het er soms nogal ruw aan toe.  Buiten 'gendarm en dief' werd er aan 'pjèreke-spring' en 'scheer, hamer of mes' gedaan.  De lente bracht de knikkers en de 'doppen' mee.  En in de hete zomermaanden speelden we met een slecht mes 'landafkappers', of hingen we in de schaduw tegen de grond met drie steentjes in de hand voor 'tike-takke-toke'.

In het 'baarspel' konden de hardlopers tegen mekaar hun krachten meten.  In mijn tijd was Frans Barmans zowel de snelste loper als de beste 'schieter' met de marrebollen.  Met zijn 'ket' schoot hij soms van op zijn knie de potaarden knikker van zijn tegenstrever in gruizelmenten vaneen.  Als beloning is hij (later) met Wiske Pepermans, mijn nicht, mogen trouwen.

Toen het voetbalspel meer en meer populair werd verloren de andere spelen veel van hun aanhang.  Ook sommige onderwijzers speelden graag een partijtje voetbal mee.  Vooral mijnheer Jacobs was een verstokt en sterk aanklampend shotter, die de bal en de schenen meesterlijk kon bewerken...

Maar tien tot twintigmaal per dag vloog het balletjes bij de buren.

"madame, zoudt ge ons balleke ne keer willen teruggeven alstublieft: 't is per ongeluk over de muur gevlogen..."

Op de speelplaats had mijnheer Vanhooff langsheen die fatale muur een streep grond van één meter breedte tot bloementuin opgevorderd.  Ik veronderstel dat hij hiermede estetische doeleinden nastreefde.  Wij zagen er alleen een rem in op onze onbeheerste esbattementen.

Die bloemenstrook was afgezet met witte porseleinen isolatoren van de hoogspanning.  Dat gaf een heel mooie aanblik, maar zo men er per ongeluk tegenaan viel, dan knikten er een paar uit het gelid.  En dat heeft mijnheer Vanhooff nooit goed kunnen verdragen.

Wij deden ook aan kaartspel: voor geld, voor knikkers of voor 'Unicols'.  Het énige spel dat wij bedreven heetten: 'Potjepas', met drie kaarten.  In de school was dit kaartspel verboden: "Dat is een tuisersspel" zei mijnheer Louis plechtig.

Maar tijdens de middaguren na klassetijd hokten in de zomermaanden op de dorpels van de huizen de groepjes 'tuisers' samen.  En ik zeg u: daar is gevlamd geworden van: "Ik pot", "ik beter", en "ik beter boven".

Een ander tuisersspel was het putje-steken of 'kloppen' met de marrebols, niet zelden met marrebols én geld.  Tussen de toenmalige hobbelige kleine kasseitjes van de Hoek werd er gemakkelijk een geschikt kuiltje gevonden.  En daar gingen we onze gangen, dat de Oude Belgen er zouden verbleekt zijn...

Bij een stel van zes geschilderde potaarden knikkers zat de tegenwaarde van 5ctmes.  Vaak regeerde de wet van 'kwits of dobbel'.  Maar ook de ruzie en het vechten na het verlies van al zijn dierbare marrebollen en zijn zuurverworven nikkeltjes...

Ruim dertig jaar is het nu geleden dat ik mijn oud-schooltje van de Vredestraat bezocht heb.  Daar is misschien het een en ander veranderd.  Maar niet zoveel dat ik niet blindelings mijn weg zou terugvinden vanaan de poort over de koer, door al de klassen tot en met het boekenprokuurtje van mijnheer Louis onder de trap links...

De school van zijn eerste kinderjaren vergeet men nooit! 

 

(deze foto dateert van een poos later dan de periode waarover Hendrik Diddens schreef, maar de sfeer was nog erg gelijkend...  Foto bezorgd door pater Maurits Delbaere uit 1942 in de klas van Mijnheer Marck...)

 

2017...

de school in de Vredestraat is er nog altijd...  Maar of Hendrik nu nog veel zou herkennen buiten het gebouw?