'Geene is zoo groot van aanleg, noch zoo stout van uitvoering'

 

(foto's: Jan Smets)

Met de regelmaat van een klok heb ik in mijn blogverleden jullie al laten meelezen in oude boeken of toeristische gidsen die over onze stad verschenen zijn.  Ik schuim maar wat graag antiquariaten of vlooienmarkten af om te speuren naar zulke schatten, en ik ben als een kind zo blij als ik 'een ontdekking' doe.  De geur, de sporen der jaren, kreukjes, onhandig oplapwerk... - het verleden geblokletterd. 

Dit boekje dat de drukpers afgerold kwam in mei 1900 - de nieuwe eeuw was pas enkele maanden oud - beschrijft onze 'Sint-RombAUtstoren' en wil een zo nauwkeurig en volledig naslagwerk zijn van onze gotische trots.  Fr. Steurs is de auteur, en het werd gedrukt in de drukkerij Steurs-Bussers in de Beffertstraat 27.  Geboeid lees ik er in.  Wat vooral ook opvalt is de haast lyrische beschrijving van onze onvergelijkbare toren.  Zeg je nog dat IK een chauvinist ben? ...

 

 

De auteur verwijst in zijn voorwoord naar een boekje uit 1863 dat werd uitgegeven onder de titel 'geschiedkundige wandeling op Sint-Rombautstoren', dat volgens hem een tot dan toe meest volledige boek was dat over de toren verschenen was.  Maar Steurs vond dat er toch nog heel wat 'alhoewel sterk beredeneerd, nog steeds onopgelost' bleef.

Daarom schrijft hij:

"Het was geenszins met het gedacht van dit werk te wederleggen noch te volledigen, dat wij onze opzoekingen begonnen. Eerst dachten wij enkel onze nieuwsgierigheid te voldoen met eenige punten wat verder na te gaan, en bijzonder met nauwkeurigheid op te zoeken of het wel waar was, zooals men zegde, dat er in de stadsarchieven niets over den torenbouw te vinden was..."

 

Vier jaar lang boog Steurs zich over de geschiedenis van onze toren en 'arbeid en ernstige opzoekingen' deden dan dit boekje tot stand komen.

Mag ik wat uittreksels presenteren?

De beschrijving van de Sint-Romboutskathedraal is leuk om lezen en doet ons fiere Mechelen-hart zwellen:

 

"De toren van Sint-Rombautskerk is een ontzagelijk en trotsch gebouw, wiens reusachtige gestalte al de kerktorens ter wereld overtreft. Andere, zooals die van Antwerpen en Strasburg, steigen wel hooger in de lucht, omdat zij voltrokken zijn, maar geene is zoo groot van aanleg, noch zoo stout van uitvoering.  De toren van Sint-Rombaut bestaat uit vier dubbele hoekfrijten en vier enkele tussenfrijten. Langs beider kanten rusten deze op de fonderingen, terwijl de ooster en de wester middenfrijten slechts op een welfsel of beter gezegd op bogen van scherpen ogivalen aanleg dragen, in dier voege dat gansch het gewicht op de fonderen der zijkanten drukt. En men denke niet dat deze grondvesten verre uitgestrekt zijn. Neen, deze zijn weing breeder dan den toren zelf. (...)  Niets was prachtiger over eenige jaren dan den inkoom der kerk langs het groot portaal, voordat het hoogzaal gebouwd was. De vreemdeling stond verbaasd en verwonderd toen hij, bij het binnentreden den toren om zoo te zeggen plotseling voor zijne oogen zag verdwijnen. Daar ontwaarde hij in eens dien wijd uitgestrekten middenbeuk, en boven het hoofd, op honderd voeten hoogte, niets dan het welfsel der kerk alleen. Ja, zulke stoute uitvoering was indrukwekkend, en de beroemde Vauban noemde met recht Sint-Rombautsoren het achtste wereldwonder. Maar 's mans verwondering hadde zeker nog grooter geweest, indien hij eens de plaats had kunnen genaken waar het vermetelste ontwerp der bouwkunde is uitvgevoerd. De middenfrijt langs den oostkant daalt van boven aan de gaanderij tot binnen de nok van het kerkdak neder; van daar, tot op den boog van het welfsel, is zij op niet uitgebouwd, zoodat het gewicht van geheel die frijt op dat klein punt alleen rust.  Bij het beschouwen van zulk wonder blijft de geest in verrukking verslonden..."

 

Verrukt zijn wij alleen al bij het lezen...

Met Steurs beklimmen we de vele treden van de toren, terwijl hij alles met grote nauwkeurigheid beschrijft: van kraankamer, tot smiskamer, van 'horlogiekamer' tot beiaardkamer.  Zo komen we in de 'aschkelder' terecht 'waar banken staan waarop de afgematte reiziger een weinig kan rusten..."

En dan...dan staan we op het 'dak van Mechelen':

 

"Vroeger stond boven op die frijt een vierkantig kamertje dat 4 meters lang en 2 met 44 cm breed was. Het was daar dat de reizigers, zonder hinder, en tegen den wind beschut, het schoone panorama der omstreken mochten aanschouwen. Was het schouwspel daar zoo schoon als heden, doch minder blootgesteld aan de soms ruwe luchtgesteltenis, nogtans is het niet te betreuren dat dit onnoodig bijvoegsel, welk zoo zeer misstond, voor goed verdwenen is..."

 

Dat 'vierkantig kamertje' is verdwenen, maar wat zou Steurs denken van een 'bijvoegsel' als de skywalk?

Onze toren had eigenlijk hoger moeten worden.  Ook dat weet Steurs uitgebreid te vertellen:

 

"De tegenwoordige hoogte is 97 meters 30 centimeters en ware de naald uitgevoerd geweest, dan zou hij 149 meters bereikt hebben. In dat geval zou de Mechelsche toren de grootste der pyramieden van Egypte, die heden het hoogste gebouw der wereld is, drij meters overtroffen hebben!"

 

Zélfs indien dit uitgevoerd zou zijn geweest, zou onze toren nog wel meer concurrentie op z'n weg gevonden hebben in de tijden die daarop volgden...  Maar ja, dat kon Steurs in 1900 nog niet weten natuurlijk.

 

 

Coolman en Keldermans passeren uiteraard ook de revue.  Dat kan moeilijk anders, daar het ontwerp van de toren van hun tekenplank kwam.  De bouwgeschiedenis wordt helemaal uit de koeken gedaan, waarna stevig doorgeboomd wordt over al de historische klokken.

En jawel: ook het gigantische uurwerk wordt beschreven.

 

"De nieuwen torenbouw reeds verre gevorderd zijnde, begon het stedelijk bestuur in 1510 te zorgen voor een een groot nieuw uurwerk dat in evenredigheid met den toren zoude zijn. De ouden horlogie, die zich toen nog op den kleinen toren bevond, was zeker veel te klein en onbekwaam om al de bijhoorigheden in beweging te stellen die men destijds algemeen aan de uurwerken begon toe te passen. (...) In het jaar 1510 gingen de rentmeesters de stad met meester Vrancke Wauters een akkoord aan tot het maken van een groot nieuw uurwerk, dat door den tijd vele herstellingen en veranderingen onderging, toch heden nog in gebruik is. (...) Het werk ging dus maar traag voruit, aangezien het slechts in 1527 was dat de nieuwe horlogie hare plaats bereike.(...) Reeds bestond, omtrent twee eeuwen de nieuwe Sint-Rombautstoren alsook het groote uurwerk, zonder dat de verdeeling des tijds buitenwaarts op uurplaten aangeduid werd. In het begin der XVIIIe eeuw vatte het magistraat het loffelijk gedacht op , van eindelijk het onwerp dat reeds in 1560 voorgenomen was, ten uitvoer te brengen en den toren langs elke zijde met eene uurplaat te versieren. Destijds woonde hier ter stede eene vermaarde werktuigkundige en behendige horlogiemaker: een Engelschman met name Jacob Wilmore; de gemeenteraadsheeren hadden reeds met hem in onderhandeling geweest, en hem een model doen maken voor de uurplaten des toren. In de zitting van den stedelijken raad, op 29 december 1705 werd het voorsel tot het maken der vier uurplaten voorgedragen, alsook het model en de staat der onkosten door Willmore opgesteld. (..) Na al de wisselvalligheden der reusachige uurplaten verhaald te hebben, zal het ook niet ongepast zijn, deszelfs grootte die door geene in de wereld overtroffen wordt, in meters en centimeters, aan onze lezers mede te delen (...).

 

Er volgt een korte beschrijving van alle maten, én een leuke passage:

 

"In den loop van 't jaar 1898 stelde in raadslid aan den gemeenteraad voor, de uurplaten van den toren af te nemen, voorgevende dat zij dit monument ontsierden, dit voorstel door een man zonder kennis van zaken gedaan, werd door den gemeenteraard in princiep aangenomen, maar is gelukkiglijk niet ten uitvoer gebracht, zeer waarschijnlijk zal men bij tijds de missing ingezien hebben..."

 

De 'missing' werd ingezien.  Maar het verder verloop van de geschiedenis maakte toch korte metten met de 'uurplaten'.  Beschadigd in de Eerste Wereldoorlog werden de erg verminkte platen later verwijderd.  Enkele jaren geleden werd geijverd om deze historische uurwijzers te reconstueren, maar een referendum zorgde voor een 'njet'.  Het is wat het is...

Het laatste hoofdstuk gaat over de beiaardiers van de Sint-Romboutstoren.  Graag licht ik er een passage uit:  In 1788 werd een 'kampstrijd' ingericht die moest uitmaken wie de nieuwe stadsbeiaardier zou worden:

 

"(...) Gerardus Gommarus Haverals behaalde de zegepraal over zijne mededingers. Den 12 Juli 1788 werd hem het contract, behelzende de plichten en verbindtenissen van zijn ambt voorgelezen en ter onderteekening aangeboden, waarna hij den vereischten eed aflegde en in zijne bediening ingehuldigd verklaard werd.  Haverals was een verdienstelijke beiaardier en wist het publiek te behagen door het spelen van alle slach van algemeen bekende volksliedjes, doch hij had het gebrek van niet altoos binnen de palen der welvoegelijkheid te blijven, waardoor hij in 1791 zich eene scherpe berisping van wege het magistraat op den hals trok. Hij overleed den 13 april 1841 in den ouderdom van 79 jaar en werd opgevolgd door den heer Lodewijk Wittman, muziekmeester der stede.  Op 1 januari 1849 gaf deze zijn ontslag en werd voorloopig vervangen door den heer Pieter Antoon Adolf De Nyn, die op 15 februari 1851 zijne eindelijke benoemng bekwam.  Op 15 februari 1875 was het de 25ste verjaardag der benoeming. De torenbeamten hadden het loffelijk gedacht opgevat, te dier gelegenhdi bij een schitterend feestje aan hunnen medebeamte ook een geschenk aan te bieden.  Om 7 ure des avonds, onder het luiden der grootste klok en het spelen van den beiaard had dit feest plaats in de horlogiekamer des torens, welke ingevolge prachtig versierd was.  Het dunkt ons overbodig lang over het talent van deze bekwamen beiaardier uit te weiden; het zij genoeg te zeggen dat hij de meest ingewikkelde gewrochten uitvoerde. "

 

De zoon van Adolf zou nog véél beroemder worden...

 

"Ten jare 1887 volgde zijn zoon Jozef hem op.  Sinds meer dan vijf jaren had hij zijnen vader die ziekelijk was, vervangen, en was op het oogenblik dat de stad hem benoemde, reeds een der bekwaamste beiaardiers van Europa.  't Is onder zijne leiding en op zijn bijzonder verzoek dat het magistraat in 1892 eene merkweerdige verbetering en hervorming aan het beiaardspel heeft toegebracht.  Het zal niet overdreven zijn Jef De Nyn als een meester in dit vak te aanzien, zijne 13 jarige loopbaan heeft dit komen bevestigen.  In het jaar 1897 schreef de stad eenen prijskamp op den beiaard uit en des avonds gaf meester De Nyn een concerto op zijn geliefdkoost instrument met begelijding van koperen speeltuigen en zang.  Die dag was voor hem een zegetocht.  Het is te hopen dat Mechelen nog menige jaren den talentvollen beiaardier mogen behouden..."

 

Dat heeft Mechelen inderdaad nog lang kunnen doen...

mei 1900 -  "Hier sluiten wij ons werk."