(foto's: Jan Smets)
Ik zit met Eusebio De Coninck op de hoogste verdieping van 'In den Boer à la Mode' op de Grote Markt. Door het kleurrijke vensterglas van de grillig gevormde ramen van dit historische huis, dat ooit steen voor steen verplaatst werd van de Befferstraat naar deze plek, zie ik het stadhuis en de mooie gevelrijen langs weerszijden van de markt. De muren zijn bekleed met Mechels goudleer. Dit is een uniek huis. Hier voel je de geschiedenis die méér dan 'gewoon' gekoesterd wordt door de eigenaars die hier nu zowat 12 à 13 jaar wonen... Aan de tafel zit ook zoon Guido, en ook zijn moeder, Paula Van Aeken schuift later mee aan.
Hij begon zijn leven in 1927 als Eusebio Lopez y Garcia, in Barakaldo, een voorstad van de Baskische haven-en industriestad Bilbao. Als kind maakte hij de ellende mee die de Spaanse burgeroorlog met zich meebracht. Het bracht hem als vluchtelingenkind in België. Het is een verhaal van gruwel en verdriet, van hoop op een beter leven, van opoffering en nieuw geluk...
Vandaag is hij 89 jaar: vitaal en lucide, en hij mag best liegen over zijn leeftijd. Hij oogt als een jonge zeventiger. Ook zijn echtgenote is uiterst goed bewaard gebleven door de tijd. Beiden zijn ze gelukkig dat ze al zoveel jaren in goeie gezondheid samen mogen zijn. Ook Guido weet dit feit naar waarde te schatten. Met veel dankbaarheid en respect praat hij over zijn ouders.
Dit is een verhaal dat begon met valse noten. Oorlogsgruwel zorgde voor littekens in het gezin Lopez y Garcia. Maar de wonden heelden. Een aantal toevalligheden maakten dat Eusebio goed terecht kwam. Het jongetje van tien jaar dat in 1937 gescheiden werd van zijn Spaanse familie is al heel lang een overtuigde Mechelaar geworden, geboeid door deze mooie stad en haar rijke historiek. Het jongetje met de Baskenmuts werd een haast chauvinistische Maneblusser en een nauwgezette 'archivaris' van de geschiedenis van Mechelen.
Vandaag blikt Eusebio - veel beter gekend met zijn roepnaam Lubi - terug op zijn leven.
(Eusebio (re) met een oudere broer in de school)
Eusebio is de jongste van vijf kinderen. Nog maar onlangs stierf zijn oudste zus Felisa. Nét voor haar honderste verjaardag kon gevierd worden. Lubi blijft als enige over. Luis, Rosario en Pepe zijn al langer geleden gestorven.
Vader werkte in de hoogovens van Bilbo (zo zeggen de Basken dat). IJzererts was belangrijk voor de streek.
In 1936 brak de Spaanse burgeroorlog uit. Het gezin woonde toen in Sestao, ook een voorstad van Bilbao. Gruwel en verscheurdheid zijn zelden zo treffend plastisch weergegeven als in 'Guernica' van Pablo Picasso.
Baskenland was één van de grootste vijanden van Generaal Franco die de macht had gegrepen in Spanje, en steeds verder oprukte naar het Noorden. De nationalisten zaaiden terreur in dit stukje Spanje dat van oudsher sterk republikeins was. Republikeins en rood. Er was angst en armoede en de mensen leden honger. Meermaals daags werd stad gebombardeerd. Dan klonken de sirenes en vele families zochten bescherming in de spoorwegtunnels die met zandzakken werden beveiligd. Op de sporen werden planken en matrassen gelegd, en zo probeerde men toch wat te slapen. Vaak was er paniek. Zeker toen op een dag een bom vlak voor de ingang van de tunnel tot ontploffing kwam. De schrik heeft er bij mij lang ingezeten. Ik voelde het telkens als ik een vliegtuig hoorde. De school was weinig open tijdens de oorlogsjaren. Zo groeiden we op als straatkinderen. Maar de volwassenen moeten de angst toch nog sterker hebben aangevoeld dan de kinderen. Wij snapten niet altijd de draagwijdte. We beleefden ook wel mooie momenten.
Het internationale Rode Kruis wou er voor zorgen dat de kinderen tussen acht en twaalf jaar van deze getroffen gezinnen konden emigreren naar het buitenland. Tijdelijk. Voor hun veiligheid.
Ook de tienjarige Eusebio kwam hiervoor in aanmerking. Maar moeder zag het absoluut niet zitten dat haar oogappel naar het verre en onbekende buitenland zou vertrekken. Zou ze haar zoontje dan ooit terugzien? Maar de toestand werd onhoudbaar. De angst nam toe. De troepen van Franco naderden Bilbao. De andere kinderen probeerden moeder te overtuigen om Eusebio te laten gaan. Het viel haar enorm zwaar, maar ze ging overstag. Ze besefte dat dit het beste was voor haar zoontje.
Het bracht veel verdriet en discussies mee. Het was een vreselijk dilemma voor mijn moeder. Er waren lange wachtlijsten en in de krant kon je volgen welke kinderen konden vertrekken. Het afscheid was erg moeilijk voor haar. Ik kon het amper vatten. We werden in de haven verzameld in een grote hangar. Het leek wel of ik op schoolreis ging, en ik kon niet vermoeden hoe lang ik zou wegblijven en wanneer ik mijn familie zou terugzien. Mijn moeder was heel emotioneel. Nu begrijp ik dat nog veel meer, zelf vader en grootvader zijnde...
Zo vertrok in 1937 een boot - de Habana - uit de haven van Bilbao, de stad van zijn kinderjaren. Eusebio was één van de 32 000 kinderen die uit Baskenland vertrokken naar alle hoeken van Europa, van Frankrijk tot Engeland, Zwitserland en zelfs Rusland...en België. In ons land kwamen zo'n 5000 vluchtelingenkinderen terecht.
Het schip dat de Golf van Biskaje verliet werd begeleid door Britse militaire escortes onder bescherming van het Rode Kruis. Toch was men bang dat nationalistische schepen of het Duitse régime dat goeie banden had met Franco de Habana zou torpederen. Maar het schip kwam toch veilig aan in de haven van La Rochelle in Frankrijk. Ik weet nog dat we daar allemaal werden ingeënt en we opnieuw werden verdeeld. Daar werd dus ter plaatse beslist in welk land we zouden terechtkomen. Ik zat in een groep die naar Parijs moest. Maar daar bleven we niet lang. Ik was bestemd voor België. In Heist-aan-Zee verbleven we met ongeveer 120 kinderen in een kolonie, wachtend op nieuws waar we uiteindelijk zouden belanden... Mijn ouders in Bilbao hadden geen flauw idee waar ik terecht zou komen...
Eusebio toont me een kartonnen kaartje - bewijs van zijn identiteit - 'paspoort' voor een nieuwe toekomst. Een simpel kartonnen kaartje - als relikwie bewaard...
In Mechelen hadden verschillende instanties hun stadsgenoten gesensibiliseerd om vluchtelingenkinderen op te nemen. Emile De Coninck en Marie De Meyer uit de Stassartstraat, die daar een kleine kopergieterij uitbaatten, hadden het verdriet van een doodgeboren kindje, Oscar, moeten verwerken. Ze vroegen via het Rode Kruis een meisje aan. Maar het werd dus een jongetje. Die waren talrijker.
De naam Eusebio was hen natuurlijk onbekend, en ze konden het handschrift niet goed lezen. Ze interpreteerden het als 'Lubi', en zo zou Eusebio voortaan ook genoemd worden.
Ik herinner me nog als de dag van gisteren hoe ik in Mechelen aankwam. We waren met acht: zeven jongens en een meisje. Toen we de statie buitenkwamen speelde er een fanfare en stond er een enthousiaste menigte ons op te wachten. Met muziek gingen we zo door de Bruul. Aan de straatkant stonden de mensen naar ons te wuiven. Het leek wel op de ontvangst van een koning. We vonden het eigenlijk wel een beetje spannend en plezant. Maar we begrepen de taal niet. Ik kende hoogstens enkele woorden Frans. In cinema Rex kwamen we allemaal samen en werden wij, kinderen, op het podium gezet: op acht stoelen op een rijtje. Dan kwam er iemand achter ons staan. Bij mij was dat Emile De Coninck die mijn pleegvader zou worden. Wist ik veel wat er gebeurde... Ik weet nog wel dat vele mensen weenden bij een toespraak die met veel pathos werd gebracht. Later hoorde ik dat men vertelde over het meisje Concha dat in mijn groepje zat. Haar moeder zou in Spanje in haar armen gestorven zijn. Achteraf bleek wel dat dit verhaal niet klopte...
(Lubi met zijn 'pa en ma' - zijn pleegouders)
Emile en Maria ontvingen hun pleegzoon met open armen. Snel leerde hij de taal en vloeken in het Vlaams ging nog véél sneller. Op school in het Atheneum zat hij samen met Luis Garcia, een lotgenoot.
Elke donderdag kwam ik met andere Baskische kinderen samen in een jeugdhuis van de socialistische mutualiteit, maar ik kwam daar telkens opstandig van terug. Ik begreep toen nog niet goed wat onze pleegouders voor ons over hadden. Mijn vader greep toen in, en maakte zich kwaad. Voortaan luisterde ik veel beter. Mijn pleegouders wilden me opvoeden als hun eigen zoon en men liet me niet meer naar dat jeugdhuis gaan. Regelmatig kwam iemand van het Spaanse rode Kruis op inspectie in de opvanggezinnen. Zo herinner ik me nog Carmen die heel tevreden was hoe ik werd verzorgd. Af en toe schreef ik naar mijn ouders in Spanje, maar heimwee had ik niet. Later vernam ik dat mijn moeder met mijn twee zussen en een broer gevlucht waren naar Frankrijk toen mijn oudste broer Pepe en vader krijgsgevangen waren genomen...
In april 1939 eindigde de Burgeroorlog en vele Spaanse ouders wilden hun kinderen terug. Ook de regering van Franco wou dit. Maar Lubi wou niet terug. Hij voelde zich thuis in Mechelen. Zijn familie woonde toen ook nog niet terug in Bilbao. De Tweede Wereldoorlog volgde de burgeroorlog op.
(de Spaanse ouders van Lubi)
Mijn pleegouders hebben toen een schriftelijk bewijs gevraagd waarin stond dat ik van mijn moeder in België mocht blijven bij het echtpaar De Coninck. Mijn pleegvader ging hiermee naar de Duitse bezetter in Mechelen. Want deze wou de Baskische kinderen ook terugsturen naar hun land. Men begreep echter geen woord van wat er op papier stond, maar het zag er wel allemaal officieel uit, en men liet me blijven. Later is mijn familie terug herenigd geworden in Bilbao. Maar het leven was er beslist hard en men leefde onder de dictatuur van generaal Franco. De Tweede Wereldoorlog maakte in in Mechelen mee. Men vlucht voor een burgeroorlog en komt terecht in een Wereldoorlog...
Als jonge twintiger leerde Lubi Paula kennen, een meisje uit de Yperleestraat. Ze verloofden zich, en na de oorlog, in 1949 gingen ze beiden met 'pa en ma' De Coninck naar Bilbao om de familie op te zoeken. Meer dan twaalf jaar had Lubi zijn ouders niet meer gezien...
Ik herinner me nog dat we met zijn allen rond een grote tafel zaten. Het weerzien was emotioneel en hartverscheurend. Mijn moeder gaf een kind af en kreeg een volwassen zoon terug. Iedereen kwam me begroeten: familie, kennissen en buren... Overal had mijn moeder verteld dat ik terugkwam. Het was een komen en gaan. Ik begreep niet altijd wat men tegen me zei. Ik had mijn Spaans grotendeels verleerd. Mijn verloofde Paula werd heel goed ontvangen en aanvaard als dochter. Toch wou mijn vader dat ik in Bilbao bleef. Maar men heeft op hem ingepraat. Men zag ook wel dat mijn toekomst in Mechelen lag. Het moet voor mijn moeder een zware opoffering geweest zijn. Maar ze wou niet egoïstisch zijn. Ze kon aanvaarden dat ik bij pa en ma De Coninck een nieuwe thuis gevonden had. Ze was er dankbaar om, maar voor haar was het erg. Bij het afscheid vielen Paula en moeder mekaar al wenend in de armen. Nadien gingen we bijna jaarlijks naar Spanje. En ook mijn familie kwam nadien ook langs in Mechelen. Maar het moment van afscheid nemen viel ons telkens weer zwaar...
Van de acht Baskische kinderen die ooit naar Mechelen kwamen is alleen Lubi hier gebleven. De anderen keerden terug naar hun geboorteland, en vaak was dit geen gelukkige beslissing. Heimwee naar Mechelen bleef hen achtervolgen.
Op 19 juni 1950 zouden Lubi en Paula trouwen. Alles voor het feest dat zou plaatsvinden bij de ouders van Paula was geregeld...
(Lubi en Paula)
We stonden aan het stadhuis te wachten, en iedereen was daar. Behalve...mijn Spaanse ouders. Door problemen met paperassen kwamen ze te laat. Zo ging het huwelijk niet door, maar wel het feest. En Paula keerde nadien braafjes terug naar huis. Op 24 juni werd alles nog eens overgedaan. Toen waren ze er gelukkig wel bij. Zo kregen we twee huwelijksfeesten... Mijn ouders en pleegouders kwamen goed overeen.
Het echtpaar kreeg één zoon: Guido.
Nog steeds was Lubi geen Belg ook al wou hij afstand doen van zijn Spaanse nationaliteit. Maar dat liep niet van een leien dakje. Dienstplicht mocht Lubi van het Franco-bewind wel doen in het gastland. Het kwam neer op het brengen van een jaarlijkse groet aan de vlag, en dit zo'n vier jaar lang. De procedure voor het verkrijgen van de Belgische nationaliteit verliep moeizaam en lang. Pas in 1958 werd Lubi Belg nadat de voorwaarde was vervuld dat hij vijftien jaar lang in ons land had gewoond...
Nadien werd hij ook nog officieel geadopteerd door zijn pleegouders en kwam er een naamsverandering. Immers: pa en ma wilden beiden dat hun zoon later kon erven van hen. Zo werd Eusebio Lopez y Garcia Lubi De Coninck.
Zoon Guido die op school 'zwartje' werd genoemd door zijn naam en donkere haarkleur zat toen op het eerste leerjaar, en toen hij in het tweede leerjaar zat zou hij de naam De Coninck toegewezen krijgen. Gek is het dat de dochter van Guido, Silvia, de naam Lopez best nog graag gehad zou hebben...
Dag en nacht hebben Lubi en Paula gewerkt aan hun toekomst. "Ik kon werken als een man. Hierin had ik de aard van mijn vader die een sterke beer was' vertelt Paula.
Als geen anders stond ze pal naast haar man. Een perfecte tandem. Samen bouwden ze de kopergieterij van Emile om tot een handel in sanitair. De eerste tien jaren werkte Paula extra hard, want dan was ze ook nog aan de slag bij meubelzaak Valenteyn.
Van de Stassartstraat, waar ze wel bleven wonen, verhuisde de zaak naar de Sint-Katelijnestraat, recht tegenover de Zelestraat. We spreken van de periode 1950-1954. Dan kreeg men de kans om een groot pand op de Veemarkt aan te kopen waar de industriële wasserij De Lelie gevestigd was. Vader Emile die vrij behoudsgezind was, werd niet op de hoogte gebracht van het feit dat Paula en zijn vrouw Marie, die ook een 'sterke madam' was, en Lubi naar de verkoopdag gingen. Maar toen de verkoop gesloten was was hij wel tevreden met deze aankoop.
(huwelijksreis naar Mallorca)
De zaak groeide en bloeide, en volgend jaar mag de familiezaak negentig kaarsjes uitblazen, net zo oud als Paula en Lubi dan ook zullen worden. Ze steken beiden nog graag een handje toe in de zaak die Guido en zijn vrouw Marina Lenaerts hebben overgenomen.
Ze zijn er trots op dat de zaak nog steeds bestaat als ze zien hoeveel andere familiezaken kapot gingen. Misschien heeft dit ook wel te maken met de vooruitziende blik van Lubi die steeds mee wou met zijn tijd. Guido weet dat er al snel een computer werd aangeschaft...
In het leven moet men geluk hebben, en veel hangt af van toevalligheden. Ik ben een echte Mechelaar geworden. Mijn pa en ma hebben me goed opgevoed en me geholpen in mijn loopbaan als zaakvoerder van de nv. De Coninck die nu in handen is van onze zoon. Ook met mijn ouders in Spanje bleef ik steeds een emotionele band hebben...
Oorlogswaanzin hertekende ooit de toekomstverwachtingen van een kleine Baskische jongen, zoals het in het verleden gebeurde met Hongaarse, Duitse en zoveel andere kinderen. Telkens opnieuw werden mensen bereid gevonden hen gastvrij op te vangen.
Maar nu is het helemaal anders. Onze vlucht werd goed georganiseerd en voorbereid door het Rode Kruis. Het is niet te vergelijken met wat we nu allemaal zien gebeuren. Maar het grijpt me wel aan... Ik heb het ook meegemaakt...
Voor mij zie ik twee gelukkige mensen, die samen mooi oud worden.
"We hebben geluk dat we beiden zo lang gezond mochten blijven, en dat we mekaar hebben..."
Ze kijken liefdevol naar mekaar als ik een foto van hen neem. Hun ogen spreken boekdelen...
Lubi is een bezige bij. Geboeid in geschiedenis doet hij nu onderzoek naar de gebouwen van de Grote Markt. En dat doet hij deskundig en nauwgezet. Die liefde voor geschiedenis, archeologie en zijn stad heeft hij zijn zoon Guido die in het fraai gerestaureerde Hof Bauwens vander Boyen aan de Veemarkt woont, met de paplepel meegegeven. Maar dat is in Mechelen al langer bekend.
Guido maakte een aantal jaren geleden samen met zijn vriend Herman Bonnyns een gefilmd aangrijpend docudrama over zijn vader. Zijn Spaanse neef José Antonio deed hiervoor heel wat opzoekwerk in Bilbao. De film scoorde goed en kreeg zelfs een internationale prijs. Toen hij vertoond werd in het Cultureel Centrum, kwam er na al die jaren nog iets boven water. Phara de Aguirre die zoals geweten ook Baskisch bloed heeft, heeft toen trouwens de film 'nino de la guerra' ingeleid. Haar eigen vader was ook een 'kind van de oorlog'. Ook een oom van Phara zat in de zaal. Hij had samen met Eusebio op dezelfde boot gezeten die hen naar dat andere land bracht...
In 2007 werd door Hilde Pauwels bij uitgeverij Epo een boek uitgebracht met het verhaal van tien Spaanse vluchtelingenkinderen. 'Los Ninos' vertelt ook het verhaal van Eusebio.
Maar misschien is het kleine kartonnen kaartje dat hier op de tafel voor Lubi ligt, wel het meest tastbare en sprekende souvenir.
Het vertelt in al zijn bescheidenheid van verleden en toekomst, van wanhoop en hoop, van de verscheurende pijn van afscheid nemen en opoffering..., van gastvrijheid en nieuwe kansen...
Weer veel bijgeleerd Jan, om van te snoepen!
Dankjewel Rudi. Het plezier was geheel aan mijn kant. Voor zo'n verhalen 'doe ik het'. Wat een innemende, positief ingestelde en intelligente man! En de liefde die hij voelt voor de stad die hem 'adopteerde' is enorm.
In de jaren '40 speelde in de jeugdploegen van Malinwa ook een Baskische vluchteling: Bernardo Ugalde, geboren in Durango (28/12/1929). In 1954 naar Voorwaarts Tienen getransfereerd en later ook nog bij FC Muizen gespeeld. Overleden in 1992.
Heb ooit horen zeggen dat die geadopteerd was door Dré Verstraeten, oud-speler van het 1ste elftal en chalethouder op de Malinwa in de jaren '40 en '50, maar heb daar geen bevestiging van ...
http://peterbc112.112.axc.nl/Jeugdploegen/scholieren1946_47.htm
Ook die Burgos linksboven zou Baskisch vluchteling kunnen zijn:
http://peterbc112.112.axc.nl/Jeugdploegen/juniors1947_48.htm
Edit: Burgos is Edgard Burgos, geboren en getogen Mechelaar en dus geen vluchteling.
In 2005 verscheen van de hand van Yvan Verbraeck het boek " De schippersschool van Klein-Willebroek" daarin staat ook vermeld dat de vader van Phara de Aguire als kind daar een tijd in het internaat verbleven verbleven heeft.