Op 17 juli van het oorlogsjaar 1914 werd Hendrik Diddens geboren in zijn geliefde Hanswijkenhoek. Overmorgen is dat dus nét honderd jaar geleden. Hendrik Diddens zal vooral bekend blijven voor zijn Woordenboek van het Mechels dialect uit 1986, dat zowat het eerste standaardwerk werd van onze Mechelse volkstaal. Niet veel later - op 7 augustus 1986 zou hij onverwacht overlijden. Buiten dat woordenboek schreef de man die voor onderwijzer studeerde, nog wel wat meer, zoals een twintigtal boekjes voor de reeks 'Historische verhalen' en 'Fabels van de Voddemèt'. Maar wat ik het meest koester van mijn wijkgenoot is het in 1960 op slechts 300 exemplaren uitgegeven boekje 'Mijn kinderjaren in de Hanswijkenhoek'. Dit boekje was een bijgewerkte overdruk uit een artikelenreeks in Gazet van Mechelen. Hendrik vertelt er met veel nostalgie over zijn jeugd in de wijk Coloma - geprangd tussen Leuvense vaart en 'ijzeren weg'. Het zijn verhalen die parrallel lopen met de herinneringen van mijn grootvader van wie hij leeftijdsgenoot was. Uit dit werkje licht ik in deze vakantieperiode graag een hoofdstuk. Hendrik Diddens beschrijft er hoe in deze Mechelse uithoek vakantie werd gevierd in de eerste decennia van vorige eeuw...
Aan de Leuvense vaart liggen nog een aantal boten aangemeerd die vorige seizoenen het traject Hanswijkvaart-Planckendael aandeden, maar nu , jammer genoeg, werkloos wachten op betere tijden die er hopelijk nog eens zullen aankomen. Ook in de tijd toen Hendrik zijn kinderjaren beleefde in deze buurt, was er een bootje dat pleziervaarten deed vanaf de Colomabrug tot Hever-Pont of 'Hofstade-Baden'. Op de prentkaart zie je dat dit bootje 'Bucentoro' heette...
Plezierbootjes op de Leuvense vaart... Zomer... Vakantie! Hendrik Diddens vertelt:
"In de vroegste twintigerjaren liep het derde trimester nog tot een heel eindje in augustus door. Wij herbegonnen het schooljaar rond 23 september. Er was dus nagenoeg zes weken grote vakantie. Een vakantie zonder reisplannen, zonder kermissen, zonder hoogtepunten. Maar met het vooruitzicht op de onverstoorbare vreugde van het dagelijks vermaak thuis of langs de tertijde nog rustige straten van onze Hanswijkenhoek. Wanneer we de laatste schooldag op het hoekske van de Vredestraat werden gelost, stoven we inlosse groepjes joelend uiteen. Die-van-Hofstade en de mannen van-buiten-den-Hoek, schoten hun blokken uit en liepen barrevoets, een arm over elkaars schouder geslagen, over het rijvak van de steenweg. En zij zongen n alle toonaarden tegen de anderen op : "'t Is vakanse, me meuge danse, want 't is gedaan mee naar school te gaan!" Ietwat nijdiger klonk soms een variante uit een bijzonder rumoerig groepje: "'t Is vakanse, me meuge danse; want 't is vandaag de lesten dag dat onze plekkop slage mag!"
's Zondags na de hoogmis van halftien had in 't Oudkerkske de plechtige prijsuitreiking plaats. Na de opvoering van de 'stuksjes' proklameerde mijneer Vanhooff de uitslagen, een taak waarvoor hij zijn stembanden blijkbaar speciaal had getraind. Werd er die dag hier en daar nog eens over het behaalde resultaat van zoonlief gesproken, 's anderdaags reeds waren de ouders en vooral de kinderen over alle emoties heen. Het was vakantie: zalige uren van onbekommerd geluk, zonder naweeën van het verleden en zonder gepieker over de toekomst. Tenminste voor de kinderen, hoe slecht ze op school ook mochten 'gewerkt' hebben! Onze vakantiebroek lag gereed. Van de Withuisbrug tot aan de Hofstaadse beek behoorde de wereld ons toe. En wij namen er bezit van als vrijheren van het woud. Wij hadden geen plannen, maar wij verveelden ons nooit. Wij amuzeerden ons volgens de invallen van de dag.
Zagen wij een paar snaken met boog en pijl voorbijtrekken, dan draaiden we zolang rond de schuif van de keukentafel tot we een slechte 'patattenschelder' beet hadden om langsheen de Zeutebeek in de drabbige boskantjes het nodige hout te kunnen snijden. Een uurtje later schoten we mee naar kraaien en eksters in de hoge canada's. Of naar minder verheven en soms gevaarlijke doelwitten. Gedurende enkele dagen waren de jongens uit onze buurt de verwoedste boog-en pijlmakers uit de Vaderlandse geschiedenis! Mijn schoonste, met vele inkervingen versierde boog nam ik 's avonds veiligheidshalve mee naar bed. Want ik kon mijn veel oudere broers Frans en Leon nooit vertrouwen. Toen ik in het eerste leerjaar zat had ik namelijk in onze hof een perkje met vergeet-mij-nietjes aangelegd. Er zelfs een plakkaat bijgezet: 'geboden op te trappen'. Toen die grote lorejassen daar gepasseerd waren kende ik voor altijd het verschil tussen geboden en verboden, want zij haaden bij wijze van taalkundige les mijn perkje onbarmhartig vertrappeld! Met mijn jongere broer Albert die tevens mijn beddegenoot was, kon ik beter over de baan. Gedurende vele jaren hebben wij samen alle mogelijke vakantiepret verzonnen en gemeenschappelijk beleefd. Hij was een handig ventje en deed (bijna) alles wat ik hem vroeg. Was ievers de eerste 'beugel' in de lucht gezien, dan beenden wij naar huis en begonnen hartstochtelijk te werken aan het vervaardigen van een vlieger. Twee gekruiste stokjes, met een garendraad afgespannen. En dan veel gazettenpapier, moeders schaar en een paar gekookte aardappelen om te 'plekken'. Ondertussen begon mijn broer reeds papiljotten te maken voor de staart. In minder dan een halfuur was ons kunstwerk klaar. Onder onze strelende blikken stond de beugel op het schouwblad te drogen. Nu kwam echter het supreme ogenblik: garen bemachtigen. Met diplomatieke fijngevoeligheid graaiden we een tijdeke rond moeder. - Of we soms geen kommissie moesten doen? Of patatten uit de kelder halden? of 't kot wat in orde zetten?... Maar niet zodra had moeder in onze dienstvaardigheid gebeten of wij zaagden het brave mens horendul voor garen... Gewoonlijk hadden we dan onze keus reeds gedaan en toonden haar halvelings het bobijntje peerdjesgaren nr 10 dat toevallig aan onze hand was blijven plakken. Zij verzette zich dan nog wel enkele minuten met argumenten over de prijs en de buitengewone kwaliteit van dat garen. Dat het zonde was zo'n garen aan een beugel te 'vermoosen', en dat wij het geld toch niet langs deuren en vesnters mochten buitengooien. Waarop wij haar plechtig verzekerden dat Celine Deprins toch ook geen moeder was die het geld langs deuren en vensters buiten gooide. En hawel hè: Juul Deprins die heeft een heel nieuwe bobijn gekregen. - Luistert, kinderen: Celine Deprins woont ginder en wijle wonen hier. Maar wij kregen toch onze halve bobijn peerdjesgaren nr10. En die zelfde namiddag zaten we met de mannen-van-Deprins in onze beemd van Feremans om onze beugel te proberen. Was de furie van de beugels voorbij of hadden we al zoveel garen supplementair scheefgeslagen dat wij knagingen aan onze conscientie gewaarwerden, dan zochten we naar onze repen en liepen uren aan een stuk de hele buurt onderste boven.
Sommige kinderen bezaten een houten reep-uit-de-winkel, anderen een metalen reep van het een of ander afgedankt regenwatervat. Maar de beste reep was ontegensprekelijk eenoud fietswiel, waaruit as en spaken waren verwijderd. Met een stok in de velggleuf dreven wij zulke reep aan en konden hem ook prachtig in de gewenste richting houden. Het innigste plezier beleefden we echter aan het vangen van stekelbaarsjes in de 'grecht' neven de beemd van Neel Van den Heuvel. Hoeveel vakantiedagen hebben we daar op onze buik in de grasboorden gelegen! Met een piertje aan het uiteinde van een stukje witte garendraad gebonden, poogden we de vraatzuchtige stekelbaarsjes te verschalken. Om ons een 'air' van doorwinterde hengelaars te geven bonden we een half lucifertje bij wijze van pen aan de draad. Maar we keken bij voorkeur door het klare water naar ons piertje en naar de stekelbaarsjes die er op afkwamen... De viswoede heeft ons een tijdje later zo te pakken gehad dat we uitgerust met méér geraffineerd materiaal (nl.een omgeplooide spelde als haak en een bewerkte kiekenpluim als pen) naar de vaart trokken. Daar ontmoetten we natuurlijk de grote kampioenen: jongens met een échte bamboestok, een ondereindje van Engels garen en een gekochte vishaak. Bij de 'trappekens' of tegen de bootjes-van-Hever vingen die kerels baarsjes en posten. En soms per ongeluk een paling, waar wij dan dagen lang over spraken als over het monster van Loch Ness...
(het zogenaamde 'kippenbrugske' over de Leuvense vaart. Pas in 1970 verdween dit voor een moderner en grote exemplaar. Op de brug rijdt - jawel - een autobus die de stad verbond met 'de putten van Hofstade. Foto dateert van 1925)
Thuis oefenden we dan met onze hengels in een kuip water. Maar dat was te doorzichtig. De vis werd daardoor afgeschrik. Beter dus in het sterfputteke, waarin onderaan een laag slijk zat. Want wij hadden eens een oude visser horen zeggen dat paling zich graat in 't slijk ophoudt... Dus bestond er een kans. En we keken geduldig op onze dobber. het kwam er vooral op aan geen lawijt te maken aan de oevers van het sterfputteke... Mijn broer en ik zijn op heden nog altijd verstokte palingvissers op de Leuvense vaart. Ik durf echter niet beweren dat wij er thans méér deugd aan beleven dan tijdens het sprookje-van-onze-kindertijd op ons achterkoerke!
Mijn vader was vroeger een vogelvanger geweest. Met netten en met klemmen. Zijn bloed stroomde ook door onze aderen. Vooral de mussen hebben dat ondervonden. In die tijd waren de mensen nog niet zo teergevoelig tegenover onze-vrienden-de-vogeltjes. Vele jongens bezaten dan ook één of meerdere mussenklemmen en dunden op tijd en stond onze erwten-en zaaddieven wat uit. Bij Julle en René Depris hebben wij met de 'meulenbak' leren vangen. In hun woonkamer hadden zij een grote volière. Daarin piepten en kwetterden allerhande vogels door mekaar. Juist zoals wij, onder het waakzaam ook van moeder Deprins. Want bij Deprins was het de zoete inval, een trekpleister voor de jongens van de buurt. Zelfs van nabij het Colomabrugske kwam er een jong onderwijzer regelmatig op bezoek. Hij heette Arthur Van der Elst. Maar tenslotte is zijn belangstelling méér naar Henriette gegaan, dan naar de vogeltjes van Juul en Eené....
Tijdens de vakantiedagen staken wij vader ook een handje toe op het veld. Vooral wanneer er geschaft werd. Want er is niets deugdelijkers dan uw zuster met de boterhammen en een stoop koffie over de veldweg te zien aankomen. Niet omdat uw zuster een schone strik in haar 'tressen' heeft. Maar voor het plezier van het eten onder Gods blauwe hemeltent. Nu heten ze dat picknicken. Maar dat is fluitjesmelk, vergeleken met het schaften na veldarbeid. Wanneer wij met vader de dikke aardappelen hadden uitgeraapt en in zakken gegoten, voerden wij die baaltje na baaltje met de kruiwagen naar huis. De volgende dag moesten wij 'kleine patatjes' rapen. In vele gezinnen maakten de kinderen zich op die wijze verdienstelijk. En wanneer de aardappelen goed en wel in de kelder op stro of op de planken lagen, dan bakte moeder naar aloud gebruik 'koekenbakken'.
Bij Jefke Domin van wie wij gedurende enkele jaren een stuk land pachtten op de Werfheide, ben ik vele vakantiedagen kleine patatjes gaan rapen. Ik vond het prettig op mijn blote knieën over de 'gewenten' te kruipen. Daarbij kwamen dan de schafttijden: grote boerenboterhammen met afgebakken vet en een ferme snede Hollandse kaas. 's Zaterdags kreeg ik daarenboven van Fien 50 ct. pree.
Soms trokken we met enkele kameraadjes langs de weggel van Patattefrut naar de 'route'. Daar leerden we onder de kleine en later onder de hoge tunnel tegen de schuine schutswand op te lopen. Tot we ontdekten dat er met een platgedrukte emmer zonder bodem onder het zitvlak een plezante schuifaf kon gemaakt worden. Het was inderdaad reuzeplezierig over de bakstenen naar beneden te glijden. Tot op het ogenblik (en ik was het weerloze slachtoffer) dat de platgedrukte emmer onderweg blef steken en de knaap op zijn vakantiebroek verder over de ruwe bakstenen naar beneden schuurde... Met de rechterhand op de plaats waar broek en hemd verraad hadden gepleegd, en de linkerhand beschermend boven zijn frou-frou, vertelde hij thuis zijn droevig wedervaren. Het liep nog goed af. Moeder bezag mij eerst verwonderd, dan met een kompassiues gezicht. Maar al mijn broers en zussen schoten in een daverende spotlach. En dat vond ik treiterachtig. -Moet ge in 't vel van zijn achterwerk ook geen stuksje naaien? vroeg er ene aan moeder? Ik had hem kunnen in letterzielen kloppen. Maar daarvoor had ik mijn rechterhand nodig...
(Leuvense vaart met de bootjes naar Hofstade en Hever, en aan de overkant het monumentale Coloma-Pensionaat)
Zeldzaam waren de kindern uit de Hanswijkenhoek die ievers 'op vakantie' gingen. De grote mensen kenden over 't algemeen evenmin het reisgenot. Want buiten de zon-en de hoogdagen hadden de werklieden geen verlof. In onze hoek woonden vanzelfsprekende veel dagloners van het Arsenaal. 'Beminde staatswerklieden!' zei pastoorke Moeremans dikwijls vanop zijn preekstoel. Die mannen hadden vrijkaarten op het spoor en enige jaren later mochten ook hun kinderen daar mede van genieten. Dan gebeurde het wel eens dat men tijdens de vakantie in gezinsverband voor 'n dagje naar Blankenberge spoorde. Anderen reden 's zondags met het treintje van 'Malines-Terneuzen' naar Holland om krabben te vangen. Maar 's morgens op en 's avonds terug' was de gedragsregel. Zodat wij nooit eens op de vreemde konden slapen. Wat voor kinderen toch het nec-plus-ultra van het reizen is. 's Zondags na de noen vaarden wij soms met het plezierbootje van de Withuisbrug naar Hever. Daar dronken wij koffie in één van de twee drankgelegenheden op de vaartdijk. En wij aten rozijnenboterhammen die van huis hadden meegebracht. Het was er plezant. Vooral wanneer we stiekem pootjebadenhadden gedaan en met ons doornat en bekeuzeld wit kostuumpje terug bij vader en moeder aanbelandden...
Vandaar wandelden wij langs de 'putten' van Hofstade naar huis. In die tijd waren al de meren nog voor baden en volksvermaak zonder de minster inrichting en zonder noemenswaardig toezicht vrijgegeven. Met al de gevolgen van dien. Dat er in de 'putten' verradelijke plekken voorkwamen (plotse diepte aan de 'blauwe lijn' en draaikolken boven bronnen) was door iedereen geweten. En toch vonden er ieder badseizoen verschillende personen (ook goede zwemmers) de verdrinkingsdood. De 'putten' lagen ontegensprekelijk in een gezonde en schilderachtige omgeving. Maar vooral door de toeloop vanwat wij de 'Brusselaars' noemden, was het na enkele jaren geen plaats meer om met kinderen te komen. Wanneer, rond 1925, het zuiveringsstation voor stadswatervoorziening werd gebouwd en het hele domein der meren door een afsluitvaartje was ingesloten, betekende zulks wel niet het einde van de volksbelangstelling, maar alleszins van een weinig schitterende periode in de geschiedenis van Hofstade-Bad.
Tijdens mijn kinderjaren trok de Mechelse jeugd ook vaak naar 'de bossen van Bonheiden'. Met moeder namen wij aan het station tram 2 tot Pasbrug en stapten vandaar te voet verder. Wij konden ons in de mastebomen en op de zandheuvels deugdelijk vermaken. Maar het ontbrak er aan water om de ideale plek te hebben.
Wat er elders ook mogen bestaan hebben: in onze Hanswijkenhoek brachten wij vakantie na vakantie onbekommerd en plezierig door. In welke zijstraat wij ook terechtkwamen, overal troffen wij het groepje schoolkameraden uit die buurt levenslustig aan het spel. De meisjes dansten in de koord op het verbasterde Franse wijsje 'Elle affiche dele roi, à un deux trois'. Zij hinkelden perk, schaarden met de pijgels, of speelden één van de menigvuldige balspelletjes: 'Bleu-blanc-rouge', 'balle-de-camp', enz., het klassieke 'ballen' tegen de muur niet te na gesproken. Hierbij beeldden zij uit wat voor de ellendig vermassakreerde woorden van hun Frans liedje werd opgegeven: 'A l'ordinaire-sans-bouger- sans rire - mm - sur un pied - sur l'autre pied - dans une main - dans l'autre main - devant -derrière - devant-derrière - en haut - en bas - en haut-en bas - les petits - saluer - les bras croisés - un bouquet - tourner!' , maar dan zoals gezeid een heel stukje vermechelst!
Hun meest gebruikte aftelrijmpje heb ik onlangs nog gehoord: 'ons lievrouwke heeft een hemdeken aan. Hoeveel knoppekens staan d'r aan? We zullen eens gaan tellen van al die mademoisellen, van één, twee, drie, enz...'.
Niemand van ons voelde er toen behoefte aan om een maand naar zee of naar de Ardennen te gaan. En over Zwitserland zou geen kind uit de Hanswijkenhoek hebben durven dromen. Zelfs Juul Deprins niet! Wij zijn vanzelfsprekend blij met al de sociale verwezenlijkingen uit de naoorlogse jaren. Vooral voor onze kinderen die met de bevolkings-en huizenaangroei min of meer stadsmusjes zijn geworden. Maar k zeg u: wij waren gelukkig in onze Hanswijkenhoek. En wanneer wij na de vakantie weer naar school gingen, dan was er geen grote-mensensnobisme onder ons van 'ik-zo-gebruind' en 'gij-maar-zo'. Wij waren moegespeeld en geravot, maar onze zenuwen waren geheel ontspannen. Gereed dus om een nieuw schooljaar met goesting te beginnen...
(Hendrik Diddens - 1960)
Overmorgen, honderd jaar geleden werd Hendrik Diddens geboren. Het is daarom dat ik graag deze Mechelse schrijver en 'volkskundige' even terug in de aandacht wou brengen met deze passages uit één van zijn boekjes. Herinneringen uit een Mechelse hoek, van tijden die voorgoed voorbij zijn...
Beste mijnheer Diddens, blijf maar gerust waar ge zijt want als ge moest weten hoe uwen Hanswijkenhoek er vandaag uitziet: -)
Ha? jij kent de wijk als Hombekenaar blijkbaar goed! ;-) Ik woon in deze fijne buurt eral sinds m'n kinderjaren en nog altijd even graag, die er uiteraard niet meer uitziet als in het begin van vorige eeuw. Dat zou pas gek zijn. Alles evolueert. Ik neem aan dat jouw Hombeek er ook niet meer uitziet als in die tijden?
(foto's: Jan Smets)
Ik heb als jonge journalist bij Radio Reflex het onvoorstelbare genoegen gekend om Hendrik een heel jaar lang elke zondag te gast te hebben in mijn programma `Dijlestad Totaal'. Hij kwam daar niet alleen - live - vertellen over zijn grote liefde voor het wondermooie Mechels, maar legde ook de uitspraakregels voor. Als voormalig leraar slaagde hij erin om dat tegelijk didactisch en begeesterend te doen. Tot slot van ons praatje droeg hij telkens een van zijn Fabels van de Voddemet voor. Hij heeft trouwens een fabel (die van het wit konijntje) speciaal aan mij opgedragen.
Hendrik Diddens is voor mij de man die me de echte liefde voor het Mechels heeft bijgebracht.
Rudy Van Camp
Heu, heren van hierboven, de werkelijkheid ziet er wel enigzins anders uit dan jullie vertellen dacht ik. Tenminste als we de gazetten mogen geloven. " Criminelen beschadigen tijdens de nacht een aantal auto's ". Waar ? In den Hansewijken hoek . De kabouterkes gedaan zeker. Besten Hendrik, geloof mij maar dieje van Oembeik ei geloak.
Het Groote Gelijk is ook Altijd aan jouw kant. Uiteraard. En de Gazetten citeer jij natuurlijk het liefst als ze in jouw kraam passen. Je kent deze wijk als buitenstaander blijkbaar beter dan ikzelf die er woon.
Ik vraag jou ook niet om hier in mijn fijne wijk te komen wonen. Het is hier gezellig genoeg. Blijf gerust in jouw vredige Hombeek. ;-)
In diezelfde gazet waar jij las over die vandalenstreken op een aantal auto's in mijn eigen Stenenmolenstraat (waar de buren mekaar nog kennen en het goed om wonen is), kan je ook lezen hoe een oudere dame samen met haar buren lichtjes aansteekt uit solidariteit met de vliegtuigslachtoffers... Ach, 't is natuurlijk geen Belangrijk Nieuws. Ben ik dan blind voor wat er dit weekend met die auto's gebeurde? Uiteraard niet. Denk je nu écht dat dat hier schering en inslag is? Ofwel doe je weer gezellig aan stemmingmakerij ofwel focus je je natuurlijk altijd op wat er mis gaat... Da's natuurlijk ook een manier van lezen en leven. Dat staat je vrij.