Die nacht werden we Maneblussers... 27 januari 1687

met categorie:  

(foto: Jan Smets)

Weet je nog wel: daar in de Mechelse Hemel?   .... http://www.mechelenblogt.be/2012/01/mechelse-hemel

Ze kwamen niet meer bij van het lachen: Michielken, zatten Dokus en Schieve Smoel.  Ze hadden dan ook Sinte-Pieter, de opperste concièrge van de Hemelse Doening weer flink voor schut gezet.  Want dat hadden ze.  Na hun leutige avontuur in de gezellige spelonken van het Vagevuur waar de Duvel voor één keer de Gouden Carolus wist te vervangen, en de vrouwen niet alleen rondborstig, maar ook warmbloedig zijn, waren ze terug gestrompeld langs de met Goede Voornemens Geplaveide Paden (ik heb je hierover al bericht...), naar de Grote Hemelpoort...

 

Petrus was er niet graag bij - Wat wil je? - en had de laatkomers - die Mechelaars met hun dwaze zijsprongetjes - met slaapogen, binnengelaten.  Hij deed dat schoorvoetend, maar hij wist ook dat hij geen andere keuze had.  De Grote Baas had een boon voor de Mechelaars, en Vaders wil was wet.  God kneep steeds een oog toe voor de strapatsen van de ex-bewoners van de Dijlekant.  Hij mocht ze wel - want God had immers ook een menselijke kant.  God dekte hun escapades met de mantel der Liefde toe.  Zo was God Almachtig.  En Sinte-Pieter verbeet zijn ergernis en probeerde zich weer te ruste te leggen. 

 

Hun buiken schudden van het lachen.  Daar zaten ze dan - bezwaarlijk nuchter te noemen - struikelend over hun voeten en woorden.  Margareta zat aan het hoofdeide van de zwaar gesculpteerde Mechelsche tafel.  Ze keken streng onder haar gesteven weduwekap.  Het was haar wereldse taak om streng te kijken - en ze had die eigenschap meegenomen naar haar Eeuwige Bestemming.  Strengheid was een Heilige Plicht met het Habsburgs bloed meegekregen.  Maar achter de façade van de edelgestrenge Landvoogdes verborg zich de geamuseerde glimlach van een dartele jonge meid - netjes platgestreken door de wetten van het fatsoen.  Margareta had dan ook Bourgondische genen, en die lieten zich wel bedwingen, maar niet onderdrukken.  Daarom sprak ze quasi-vermanend met Franse tongval in gekaligrafeerde volzinnen: "Burgers van mijn stede: ik stel dit gezwalp niet erg op prijs.  Het brengt de reputatie van de Heerlijkheid in het gedrang!  En God weet wat nog allemaal..." Ze maakte een vroom kruisteken - want ze wist dat God hiermee opgezet was.  "Jullie weten waar drankzucht toe leiden kan!  Herinneren jullie 1687 niet?"

 

Michielken verslikte zich haast in zijn eigen speeksel en wist ternauwernood te stamelen: "Verschoning Madam...", want hij wist maar al te goed waarnaar Mevrouw Van Oostenrijk verwees.

 

"'t Mag dan wel 325 jaar geleden zijn", ging Margareta onverstoorbaar verder: "'t Is géén stichtelijke kroniek, nietwaar?"  (in haar hart dacht ze er nét iets anders over - geamuseerd als ze was...).

 

Aan de tafel grinnikten de andere Mecheleirs: Jef Denyn en Margareta Van York, Mille Antiek, Jomme den Brugdraaier en Maayke Verhulst.  En ze begrepen waar hun Mechelse Tante op doelde.

 

Het schaamrood steed Michielken naar de nu al bloeddoorlopen kaken.

 

27 januari 1687 onzes Heren.

 

't Was een ijzige nacht.  Op de Dijle, de Melaan, de Koolvliet: overal lag er een dikke ijskorst.  De stenen vroren uit de grond, en uit de schoorstenen van de huizen met hun houten gevels, krulden rookpluimen het duister in.  Nevelslierten hingen tussen de huistorens, de kantelen en trapgevels.  En Michielken, de leerlooier uit den Ham, had het koud - héél koud.  Zijn voeten waren als ijsklompen en hij voelde zijn roodblauwe vingers haast niet meer.  Het was stil in de Mechelse straten.  Geen voetstappen, geen hoefgetrappel.  't Was dan ook al laat.  De luiken van de meeste huizen waren gesloten, en af en toe hoorde je alleen de bronzen galm van de klokken van Sint-Rombout.  Maar Michielken wou nog niet naar huis - naar zijn stulp in de Vettersham.  Belange niet, belange niet...  Hij duwde de deur van afspanning 'De Spiegel' op de Graanmarkt open..., en daar, in dat donkere morsige lokaal, waar het duister amper werd opgelicht door de dansende vlammen van waskaarsen die op de houten tafels stonden, klonken lallende stemmen en zattemanspraat.  Het schuimende bier klutste over de stenen kruiken die Belle in haar vlezige handen had.  Belle was van Oembèk, en ze zag er nog steeds wat..., euh, landelijk uit.  Ze bloosde als een overrijpe appel, en haar lonkende oogleden frivoolden.  "En?" vroeg ze met enige zwoelte in haar al even overrijpe stem, aan Michielken.  "Nen Mechelsen Bruynen, Belleke!" gaf hij de Hombeekse boerendochter als antwoord.  In de gelagzaal werd er gekaart en gedobbeld, en trictrac gespeeld.  Daar zat ook Dokus, sabbelend op zijn meerhouten pijp, die zijn handen niet kon thuishouden en wellustig tikte op de wiegende billen van Belle.  En daar zat ook Schieve Smoel van 't Mosselschelpstraatje, die kuiper was.  Ze nipten van hun jenever, klonken op het Leven, de Liefde, de Vrouw en op Mechelen.  De kleine ruitjes van de afspanning waren aangedampt, van de zwoele warmte die in botsing kwam met de kilte van daarbuiten.

 

Het was plezant daar in 'de Spiegel';  Dat kan je je wel indenken.  Buiten winterde het zoals het nooit voorheen gewinterd leek te hebben in deze verre uithoek van het Spaansche Rijk.  Karolus van de Leecheyt was met zijn kromme benen op één van de tafels gekropen, en begon te zingen.  Nou ja - zingen.  Hij brabbelde  een lied van de Keizer naar wie zijn vader hem genoemd had - van zijn heldendaden tegen de Moren, de zeeslag bij Tunis, en over zijn aanvaring met Kwa Beth van den Engel, dat qua heldhaftigheid in een zelfde orde stond als voornoemde schermutselingen.  En de andere stamgasten joelden en klapten ritmisch mee.  Belle schudde haar heupen van links naar rechts, gooide haar rosse krulen in één golfbeweging naar achter, en de vlokkige schuimkoppen van de bierkannen spatten wolkerig in de rokerige ruimte, terwijl ze té breeddenkend haar rok iets te hoog optilde.  Karolus viel haast van de tafel, maar Jakob Seeldreyers van de Leermarkt, kon hem tijdig opvangen.  Naast hem zat Nel - die ze de 'Keunigin van Spanje' plachtten te noemen, omdat ze ondanks haar bescheiden afkomst zo hovaardig uit de hoek kon komen...  Maar nu lachtte ook zij ongeneerd haar afgebrokkelde tanden bloot.

 

Het was koud die nacht van 27 januari.  OLV-over-de-Dijle tekende zijn contouren scherp af tegen de blauwzwarte hemel.  Op het water lagen de schuiten werkloos tussen de ijsschotsen, en de houten kraan op de Haverwerf was een spokerige stille reus vannacht.  En Michielken struinde langs de kade, door de smalle straten.  "Ma we geun nog ni naar hoas..."sprak hij zijn eigen geweten tegen.  En dat geweten was snel te vermurwen.  En zo vond hij dat hij nog even op zijn stappen terug kon keren, en in de Hoogstraat bezocht hij achtereenvolgens nog 'Het Hoefijzer', 'de Fontein' en 'Het Wit Huis'.  Wie zei er ook alweer dat in Mechelen niks te beleven viel?  Michielken sprak het tegen.  En praktijkondervindelijk bewees hij het.

 

En in de afspanningen en tavernes en kroegen was de nacht lang zo koud en droef niet.  De Mechelse tavernes waren balsem voor de ziel van de lavelozen en de deernen, het streutjesvolk, de eenzame harten en de drinkebroers.  En de stad legde een deken van mededogen over de armen van geest en geldbeugel, over de hoerenlopers en de kouwelijken van hart en leden.  Het is een schone stad die haar burgers-die-willen-vergeten, weet te bergen in de boezem en in de plooien van de nacht.

 

En Michielken dronk, en dronk en dronk.  En de waarden telden de duiten.

 

Michielken zou naar huis toe gaan.  Door de koude nacht, langs de IJzerenleen.  En het leek of het nog kouder was geworden.  Zijn adem produceerde bevroren wolken die zijn rode neus omzwachtelden.  Hij struikelde over een losliggende steen.  En toen hij opstond keek hij naar Sint-Rombout die als een stadswachter stoer boven alles uittorende.  Zijn gotische flanken, mannelijk - zijn donkere galmgaten als diepe oogkassen...  Michielken kreeg het er even warm van.  "'t Is schoên oem Mecheleir te zoan!"  snikte hij van pure ontroering (en natuurlijk ook van pure zattigheid).  In dat donkere uur van de nacht plakten de nevelslierten zich verder aan mekaar, alsof ze gezelschap zochten....  De hemelse mist sluierde de stad waar de deftige burgers vredig sliepen...

 

En plots - eensklaps - ineens...  Toen was het of Michielken van de hand Gods was geslagen.  Hij keek naar de toren.  Hij verstijfde.  Hij beefde.  Zijn adem stokte.  Want achter de toren - daar vanboven: daar!  Daar...zag hij een rosse schijn (zo zouden later ook de kroniekschrijvers optekenen).  Een rode schijn als het gensterende hart van een kampvuur tekende zich af achter de kantelen van Rombout.  Het leek of de vlammen van de hel likten achter de steengeworden Rumoldus.

 

En Michielken leek plots nuchter. Niet écht - maar toch een beetje.  En zijn stem die daarnet nog hees had geklonken in de lokalen-van-de-nacht, was wéér helder (nou ja...).  Hij begon te roepen, te gillen: "Sint-Roemmes!  Mensen, weurd wakker!  Sint-Roemmes - Sint-Roemmes steut in brand!!"

 

En toen werden luiken opengeduwd en kwamen de ingeslapen Mechelaars hun hoofd buitensteken..., wakker geworden van het tumult op de straat.  En hun boosheid om zat Michielken ging snel over toen ze de gloed achter de toren zagen.

 

Het werd me daar een leven!  De stille nacht was abrupt overgegaan in de druktste nacht sinds de Spaanse Furie - die nacht van 27 op 28 januari...

 

En ze sprongen uit hun bed - de Mechelaars - in hun nachthemd, in hun slippen: de neringdoenders, de ambachtslieden, de rederijkers, de meubelmakers, de baljuw... Allemaal.  En ze keken naar de brandende Sint-Rombout, vol afschuw.  Allemaal.

 

En ze liepen om ketels die ze vulden met water - ze grepen naar biervaten, naar nachtemmers...  En ze maakten menselijke ketens, en torens - op schouders, op ladders, op stoelen..; om naar de brandende toren te reiken.  En de begijnen kwamen toegesneld, en de Heren van de Grote Raad in hun amper ontwaakte deftigheid...  Allemaal, in die vrieskou...  En burgemeester Franciscus Cosmus Van Wachtendonck trok zich vertwijfeld de haren uit het hoofd.  Er werd geschreeuwd, geroepen, gevloekt.  Ze probeerden te blussen - de schippers, de Minderbroeders, de smeden, de Swertsusters, de soldaten...  Aartsbisschop Alphonsus de Berghes verbeet zijn angst, en keek wanhopig naar boven en smeekte de Allerhoogste om genade.  Ze waren er allemaal - solidair in de winterse nacht.  Bouwmeester Lucas Faydherbe, en de jonkvrouwen Sabina Sandelin de Herenthout van de Botermarkt, en Louise de Barronaige...  Maar ook Scheel Sofie de visverkoopster, en beeldhouwer Kasper Schillemans, Manke Peer en Sus-van-Battel...

 

Het was zo aandoendlijk.  Zo schoon als die Mechelaars begaan om hun Trots, de handen uit de mouwen staken, om te redden wat voor hen de ziel van hun stad was...

 

En ze huilden en snikten, maar deden onvermoeibaar moedig verder.

 

Dan...

 

Die nacht van 27 januari dus...

 

...die ijskoude nacht waarvan de kronieken later zouden berichten...

 

Toen kringelden de nevelslierten wat hoger de inktzwarte hemel in...

 

En achter de mistgordijnen werd een helder licht zichtbaar:  een blauwwit licht..., een rond licht?  Een schijf als een Roomse hostie aureoolde boven de monstrans die Rombout nu wel leek.

 

De maan?

 

Het werd stil.  Muisstil werd het toen.  En Mechelen begreep.  Ze hoefden niks te zeggen tegen mekaar.  Ze wisten het wel.  Louise wist het, en Sus, en Schieve smoel en Belleke van de Spiegel, en Aartsbisschop Alphonsus en burgemeester Franciscus.  Ze keken beschaamd naar de maan: Lucas en een handvol begijnen, de baljuw en freule Sabina, Beire den brouwer en de torenwachter...

 

Alleen Michielken was verdwenen.  Volkomen ontnuchterd.  Hij was héél stil en vlug naar den Ham teruggekeerd, en heeft zich weken niet laten zien.

 

De Mechelaars spraken er niet meer over.  Ze zwegen alsof er die nacht nooit iets was voorgevallen.  En er was nog geen Gazet van Mechelen om hierover te berichten (als die dat al gedaan zou hebben - want zoiets zou overkomen als nestbevuiling - tenzij het 325 jaar later zou zijn...)

 

Maar...

 

Hoe gaat dat.  Je weet dat wel.  Men kwam het te weten.  Jawel.  En er werd gelachen om de Mechelaars, gespot met de lomperikken van dat Dijle-oord...

 

Laat ze maar lachen - laat ze maar lachen.

 

Na die nacht werd het ochtend - en al waren de Mechelaars toch wel diepbeschaamd om hun lichtgelovigheid: ze waren die nacht Maneblussers geworden - en ergens, heel ver, heel diep, vervulde het hun hart toch met een zeker warm gevoel.  De gloed van de wassende maan was naar hun diepste ziel verhuisd.  Want die nacht hadden ze het allemaal gevoeld - de Mechelaars van alle rang of stand: ze wisten sinds dat moment dat niets hun heimatgevoel en hun hechte betrokkenheid voor hun stad en toren kapot kon krijgen.  En al zouden diezelfde Maneblussers later scheurpers en zagers genoemd worden (en soms niet onterecht): diep, diep van binnen, zijn ze verknocht aan dit paradijs in de schaduw van Rombout.

 

Ze zouden de naam van Maneblusser als eretitel dragen.

 

Margareta keek vanop het hoofdeinde van de hemelse tafel naar Michielken die ineengekrompen zat.  "Michiel", zei ze met een even strengklinkende, maar toch ook wel wat moederlijke stem: "Het mag dan al geen stichtelijke kroniek zijn: Je bent een Mechelaar naar mijn hart.  Drink er ene van mij!"   Heel on-adelijk diepte ze met genereus gebaar een Gouden Carolus vanonder een wolk, en presenteerde hem aan de leerlooier.

 

De mond van Michielken viel open van verbazing.  "Merci madam!"

 

De Vader bezag het allemaal vanuit nog Hogere Regionen.  Wat hield Hij van de Mechelaars...  En God zag dat het goed was.

 

 

 

 

Straks, zaterdag 28 januari... Om 14 uur staat er 'iets' te gebeuren op onze Grote Markt.  Bekijk de website van de Gazet van Mechelen, of koop de weekendeditie van deze krant.   www.gazetvanmechelen.be

 

 

Hier een uitgebreid verslag van de toenmalige bluswerkzaamheden.

;-)

Prachtig geschreven, Jan. Waar haal je het? Chapeau

 

Waarom niet, om dit heugelijk nieuws te vieren, elk jaar een Maneblussersrace organiseren ?

Neen, ge moet géén 10.000 Mechelaars tegelijk den Toren op jagen.

Selecteer de 10 meest sportieve Maneblussers en jaag ze, één na één, den Toren op, voorzien van een emmer met water.  Om te bewijzen dat ze op de top zijn geweest, moeten ze dan op de Skywalk een (maan)symbool ophalen.  En dan, met emmer en symbool, den trap terug af.  Beneden aangekomen kan de volgende naar boven vertrekken.

Hang onderweg enkele camera's zodat iedereen alles goed kan volgen.

De winnaar is diegene die niet enkel de snelste tijd heeft, maar ook nog met het meeste water in zaone iemer.

Prijs : Waarom niet nen bak Carolus ?

Maar vooral eeuwige roem !  Allez, in Mechelen toch.

:-)

Maar dat is een schitterend idee, Guy, waarom zet je zo niks op poten? Volgens mij moet jij dit toch kunnen, ik ben ervan overtuigd dat, als je met een goed uitgewerkt concept naar het stad trekt, men daar zeker oren naar gaat hebben.

Ga ervoor.

Effe onze Sven Gazet warm maken voor sponsoring, net zoals brouwerij Het Anker.

BTW :

Zat onze Sven Gazet zonet niet in brasserie Concorde ?  Terwijl ik er voorbij liep (met mijn Maneblussers-T-shirtje van de brouwerij aan) hoorde ik een heleboel dronkemansgezangen opstijgen uit de brasserie.  

MC Jans en MC Rudi DM hielden, voor het pand, de honneurs waar.

Nog effe en we hebben er een gilde bij, de Gilde van de Maneblussers.  Veel stijlvoller dan zo een (Antwaarpse) Snorrenclub.

;-)

In de Concorde werd de verjaardag van de Maneblussers gevierd.  Gazet van Mechelen trakteerde met een vat.  Het liedje van de Maneblussers werd luidkeels meegezongen, en er volgde zowaar een polonaise op de Grote Markt...

  

(foto's: Jan Smets)

En hiermee werd 325 jaar na datum in 'stijl' de verjaardag van onze spotnaam gevierd...

 

;-)

Zijn 'we' weer 'raar' beste Gim?  Kan best.  Maar in plaats van aan de zijlijn tot in het oneindige ideeën te spuien die je zelf niet uitvoert, kan je je misschien eens aansluiten bij de activiteiten die er zijn, in plaats van op afstand ons te 'bekijken' ... ;-) 

't Is maar een idee.  En ik kan je geruststellen: het was plezant, maar het 'dronkemansgezang' was het  Maneblusserslied.  Had je niet graag met ons meegezongen?

@ MC Jans :

Ik ken het Maneblusserslied niet.  Kan je die hier afdrukken?  Of staat dat reeds op MM2 ?

BTW : Ik heb mijn redenen om er niet direct, altijd én overal bij te horen.

En ik ben ontsnapt aan de polonaise.

En waar liep jij eigenlijk in die rij ?

;-)

Het lied is uitgebracht op cd met Mechelse liedjes.  Maar voor degenen die het niet kennen:

 

Kom brengt ma iemers water aan,

of onze taure gaat er aan

't Zen gin Amerikanen of gin Russe,

ma echte Mecheleirs die kaume

blusse.

 

Kom brengt ma iemers water aan,

of onze taure gaat er aan.

Ma mé die voale mist

hemme woule ons vergist.

Den taure is niks aan, dan blusse

we de maan

 

Vers:

Het was is 's aves laat:

ne zatlap leep oep 't straat

te teere, te oope: seg mense zè

paraat.  Den taure stot in brand!

Dad is toch ambetant.

Want as ge ni rap, dan is em

oepgebrand!

 

Hiel Mechelen ot zen bed

uilen iemers kleir gezet

Ze liepe me water tot oep de

groete met.

En kwamen ze dar aan,

dan was 't allien de maan

di daar achter den taure

in de mist

bleef staan.

 

(tekst: Marcel Sterckx)

Jan,wanneer komt het boek over Mechelen uit?

Doe zo voort !

Uw schrijfsels kunnen ons nog altijd bekoren..

Proficiat

uw vader en moeder.

Hier gezongen door onzen Swa-den-Belleman...

:-)

Echt tof om het verleden te koesteren. Het maakt deel uit van onze kultuur en gebruiken.

Zo worden zij die het verleden niet kennen een stukje uitleg verschaft hoe men aan de 'spot'-naam kwam.

Wij zijn gekend als Bourgondiërs. Julius Caesar beweerde dat we ook de dappersten waren.

En een 'vat geven' is ook een gebruik. En we zijn (over de wereld) gekend om onze fantastische bieren.

Volgende gelegenheid ben ik er zeker bij ...

 

 Guy VBM, pas dan maar op als ge u naar huis begeeft dat ge niet moet blazen. Niet aan gedacht zeker. Of heb jij vrijgeleide ?