Verdwaald in juli : dichter Paul Snoek als milicien in Mechelen

met categorie:  

Op 19 oktober is het veertig jaar geleden dat dichter Paul Snoek (1933-1981) het leven liet toen hij zich met zijn nieuwe zwarte Alfa Romeo tegen een kraanwagen te pletter reed. Een gelegenheid om het verhaal van zijn kortstondige passage in Mechelen nog eens vanonder het stof te halen.

We verplaatsen ons naar het jaar 1957. In de maand juli van dat jaar werd Snoek opgeroepen om zijn dienstplicht te vervullen. Na de driedaagse keuring in het Klein Kasteeltje in Brussel werd hij geschikt bevonden en volgde hij zijn basisopleiding in de Dossinkazerne. Het was de periode waarin soldaten nog deel uitmaakten van het dagelijks leven in Mechelen. Naast de Dossinkazerne waren er ook nog de monumentale kazerne Baron Michel en de kazerne Generaal Delobbe. Op de binnenpleinen weerklonken de klaroenen, de driekleur werd er gehesen en bevelen duchtig uitgedeeld.

Snoek trok zijn legeruniform met veel tegenzin aan: ‘Ik voelde mij daar als een slaaf. Ik moest daar in dat tamme leger dingen doen die ik dom vond en die ik dan ook zo weinig mogelijk deed.’

Wat hij voor ons in die periode gelukkig wel deed was gedichten en brieven schrijven. 

 

Hugues C. Pernath, mijn broeder

(Foto Beeldbank Mechelen. Opleidingscentrum Kazerne Dossin)

Kunstschilder en kamergenoot Joseph Willaert had een levendige herinnering aan Snoek tijdens zijn militaire dienst in Mechelen:

We lagen op dezelfde kamer en behoorden tot dezelfde compagnie. Paul was een vreemde vogel die hoegenaamd  geen zin had om soldaatje te spelen. Reeds tijdens de preselectieproeven in het Klein Kasteeltje had hij op de vraag van een officier wat hij graag in het leger zou doen geantwoord: ‘Op een Belgisch eiland wonen’. In Dossin speelde Paul het klaar zich aan vrijwel alle oefeningen te onttrekken. Ik was ook niet graag soldaat, maar ik deed toch maar mee. Paul Snoek niet, en dat is hem gedurende die twee volle maanden opleiding gelukt. Hij had altijd wel een smoes: of hij had de gepaste schoenen niet, of hij had een lichte koortsaanval, of hij moest dringend op het rapport van de commandant verschijnen. Maar steeds weer opnieuw liepen de sergeanten erin. Hij was zodanig antimilitarist dat hij tijdens de schietoefeningen er opzettelijk naast schoot. Later heeft hij mij verteld dat er in zijn militair boekje stond: ‘Schietekat kan niet schieten’.

En hij ging elke avond uit, als enige van de kamer. Netjes uitgedost, we waren allemaal jaloers. Hij was een chique type.  

De persoon met wie Snoek dagelijks het nachtleven van Mechelen indook, was collega-dichter Hugues C. Pernath (1931-1975).

Als Hugo Wouters leidde hij een parallelleven als onderofficier bij de transmissietroepen in de Kazerne Baron Michel. Pernath was nog maar zestien toen hij zich als beroepsvrijwilliger aanmeldde bij het leger om zijn penibele thuissituatie te ontvluchten. Hij kon het bij zijn ruziemakende ouders niet langer uithouden.

De Antwerpse zanger Wannes Van de Velde, die eveneens in Mechelen zijn opleiding als milicien volgde, kon zijn ogen niet geloven toen hij Pernath als beroepsmilitair zag:

Daar, voor mijn ogen, stond de dichter Hugues Pernath, in het uniform van 1e sergeant-majoor. Het was een donderslag. Duizenden obscene duivels lachten me uit, bonkten me met hun vuisten op ogen en oren. Nee, ik was niet gek geworden, het was geen hallucinatie. Het was de dichter. Een beroepsmilitair! Een boeffer! Dit mocht niet, kon niet. Ik wilde niet dat een kunstenaar van zijn gehalte zijn ziel aan de oorlogsgoden verkocht.

Voor Pernath zelf was het een beslissing waar hij geen spijt van heeft gehad.

'Weet je, ik heb 13 jaar legerdienst gedaan, en in die afstotende gemeenschap heb ik me vrij gevoeld, vrijer soms dan daarna in het burgerleven. Dat was mijn universiteit', vertelde Pernath in een interview met Hugo Raes.

Snoek en Pernath hadden elkaar reeds een paar jaar eerder ontmoet. In 1954 pikte Snoek Pernath met de auto op in Lier om de stichtingsvergadering bij te wonen van het avant-gardetijdschrift Gard Sivik. Samen met Gust Gils, Tone Brulin en Simon Vanloo (Paul Possemiers) vormden zij de eerste redactie van het tijdschrift dat vernoemd werd naar het jazzcafé aan de Stadswaag in Antwerpen. Ze beschouwden zich als de legitieme opvolgers van Tijd en Mens, het tijdschrift waarin ze nooit de kans kregen om hun gedichten te zien verschijnen.  

Maar het is pas in Mechelen dat de twee dichters elkaar echt goed leerden kennen.

Paul Snoek: 'We waren heel dikwijls bij elkaar. Wat mij in hem aantrok? Ik vond het een fijne vent met een uiterst moeilijk karakter, maar hij bezat iets wat anderen niet hadden. Hij was verfijnd, hij hield van rariteiten, van antiek, van schilderijen. Wij waren allebei bevriend met veel schilders. Hij was een vriend.'

 

Soldatenbrieven

Om het literaire vuur brandend te houden in deze barre periode, besloten ze elkaar brieven te schrijven, brieven in de vorm van (proza)gedichten.

Het was een literair project. Het had niets met brieven te maken. Het waren gewoon gedichten die we elkaar onder de vorm van brieven toestuurden. (Paul Snoek)

Bij het lezen van de brieven is een duidelijk verschil in toon waar te nemen. De bijdragen van Pernath zijn veel serieuzer dan die van Snoek. Bij Snoek zat er van meet af aan meer humor en ironie in.

Gisteren ja, op een zeer klein slagveld zaten als geruite meisjes struiken met ruisende rokken de zon in een ketel te koken. Ook zij namen deel aan die veldslag van slagroom, die pijn doet aan het hart, geloof mij. (Mechelen, 17 juli 1957) 

In tegenstelling tot Snoek, vinden we bij Pernath nu en dan een beeld van Mechelen terug:

Als morgen over deze torenstad zoete regen valt en het gebeente moeilijk teruggevonden wordt. De regen die u groet, hoffelijk ter beschikking gesteld.’ (Mechelen, 17 juli 1957)

De avond in Mechelen luistert niet naar ons. Hij beeft, heeft late bomen, straten aanstonds mistig. De kraaien hebben nieuwe mantels om hun kerkgewaden, bidden snel en niet aandachtig hun dagelijkse akte van grauw. Vuren branden hier niet meer. De zomer is vergeten, als weggeborgen voor grotere feesten.’ (Mechelen, 31 oktober 1957)

Het verblijf van Paul Snoek in Mechelen was van korte duur. Op 31 juli werd hij overgeplaatst naar Soest in Duitsland. Met pijn in het hart zag Pernath zijn vriend vertrekken: ‘Uw verlaten dradenzetel zal mij Mechelen onbewoonbaar maken, de goden die u warm noemde zwegen.’

De eerste dag in Soest schreef Snoek meteen een 'gewone' brief naar Pernath met de vergeefse noodkreet: ‘Probeer me hier a.u.b. uit te krijgen!’. Met het besef dat hij niet uit Duitsland zal weggeraken, moedigde hij Pernath aan om hun literair brievenproject ondanks alles toch voort te zetten. Het was vooral Snoek die Pernath bleef aansporen om brieven te schrijven en met het idee kwam aandraven om ze in de vorm van een cahier uit te geven met een inleiding door Louis Paul Boon. Boon liet echter weten geen interesse te hebben. 

In februari 1958 had Snoek, die intussen overgeplaatst was naar Keulen, er nog zin in:

Ik had reeds iets verwacht van jou. Ik wacht vooral op de brieven, daar ik de vroegere niet hier heb en bij de lectuur ervan weer op dreef zal komen. We zullen deze brieven tot een goed einde brengen.

Maar kort voor hij zou afzwaaien, liet hij vanuit Duitsland weten:

Wat onze legerbrieven betreft, ik zie er niet veel meer in daar ik er zelfs niet veel meer voor voel, denk ik er niet verder aan te werken. Neem me dat niet kwalijk, maar het is nu zo. (augustus 1958)

Snoek had zich intussen vooral toegelegd op de schilderkunst. Er werd een definitief punt gezet achter de correspondentie. In tegenstelling tot Pernath die nooit de intentie had om de brieven te publiceren, bleef Snoek zoeken naar een uitgever. Uiteindelijk kon hij Jan Walravens overtuigen om een inleiding te schrijven. Die werd bijna even lang als alle brieven samen.

Pas twee jaar later werd het brievenboek gepubliceerd. In 1961 verscheen het literaire experiment, dat aanvankelijk nog ‘Verdwaald in juli’ heette (of was het Verdwaald in juni?), onder de titel ‘Soldatenbrieven’ in de pocketreeks van de Nederlandse uitgeverij De Bezige Bij (i.s.m. uitgeverij Ontwikkeling).

 

O mes soldats, démobilisez-vous plus

Op het moment dat ze samen in Mechelen zaten, had Snoek al verschillende dichtbundels op zijn naam staan. Pernaths debuut ‘Het uur Marat’ (1958) zou pas een jaar later verschijnen. Kort daarop publiceerde hij de bundel ‘De adem ik’ (1960), met onder ander dit gedicht:  

 

Tracht men

Naast het woord een schuilweg te vinden,

Iets dieper te dringen

In een rustige naplaats misschien.

Zichzelve de meest onmogelijke,

Eenvoudige bloemen zaaiend.

Of voorlopig, politiehonden willen beter

De middag zoeken in eigendom van uitstellen

Op brede komplikaties en mislukte verwantschap.

De folklore volbrengen van zijde en eretekens,

Mensen met vurige zegels, groetend te Mechelen

Met woede en hoop naar de ritmiek

Van bekende stenen.

Wij zullen elkander breken, bij de eerste traan

Het radeloze gebaar der ruimte ondervinden.

 

(Foto Beeldbank Mechelen. Defilé op binnenplein Kazerne Dossin)

Bij Snoek kreeg de legerervaring of beter gezegd zijn aversie voor het leger een neerslag in zijn bundel ‘De heilige gedichten’ (1959):

 

GENERAADSEL

 

Stokstijf en sissend van solfer,

daar zit een jonge Vlaamse mummie

om met een lepel op te eten…

 

Wat? Denk er niet aan of god,

dat wordt een kilozware ramp,

een koloniale lawine van babies.

 

Vlaanderen in uw mayonaisen klooster,

dit is een raad ijsvrij van waarheid:

‘Kleine slangen maken nog geen grote,

(of om het met de generaal te zeggen)

O mes soldats, démobilisez-vous plus.’

 

BALLADE VAN EEN GENERAAL

 

Rood van roem en vet van nederlagen

staat de zich met dampend water

wassende generaal voor het raam

van zijn enige kamer.

 

De vrouwen van zijn loopbaan

sneden aan twee zijden,

want zijn buik is behaard

met kussen van zwaarden.

 

Neerslachtig laat de generaal

zijn mannelijke borsten, tijdens

een veldtocht in Europa opgedaan,

gelaten hangen.

 

Nat van water en rood van Waterloo,

staat de generaal zich voor

het enige raam van zijn kamer

af te drogen met de driekleur.

 

Uit Duitsland teruggekeerd, dompelde Snoek zich samen met Pernath onder in het Antwerpse nachtleven. Pernath stopte in 1960 zijn carrière als beroepsmilitair en zo kwam ook voor hem een einde aan zijn verblijf in Mechelen.

De zoon van Paul Snoek stuurde mij nog twee foto’s van zijn vader tijdens zijn legerdienst in Duitsland die ik op deze blog mag delen, waarvoor mijn dank!