In 'De Tent'

met categorie:  

 

(foto's: Jan Smets)

Willen we deze dagen nog even in de nostalgische sfeer blijven hangen?  In mijn vorige artikeltje had ik het over 'folklorist' Frans Perckmans en hoe deze zelfdidact minitieus en met veel heimwee schreef over het Mechelen van zijn jeugdjaren.  Frans woonde in die tijd met zijn ouders in de Befferstraat 21, waar de familie een afspanning bestierde.  In een huis dat dateerde van 1471 was hun herberg 'In de Tent' gevestigd.  Zoek er niet langer naar.  Dat oorspronkelijke gebouw staat er al lang niet meer.  Nu huist hier begrafenisondernemer De Meerleire.  In één van zijn boekwerkjes heeft Frans het over volksherbergen, 'spijshuizen' en danszalen.  Allemaal verdwenen.  Dat hij ook zijn vele herinneringen bovenhaalt aan het leven in 'De Tent' hoeft ons niet te verwonderen.  Op die plek werd zijn grote interesse in volkskunde gewekt.  Bijzonder leuk om lezen is zijn ooggetuigenverslag dat hij kort na Tweede Wereldoorlog neerschreef.  Ook dit wil ik jullie niet onthouden.  Het boekje waar dit verhaal werd opgetekend is uiteraard niet meer verkrijgbaar.  Misschien is het nog wel te vinden op één of andere zolder of op de kop te tikken op een rommelmarkt.  Sowieso schotel ik jullie deze passage met veel plezier voor op Mechelenblogt:

 

(Frans Perckmans illustreerde zijn boekjes vaak met eigengemaakte tekeningen in een stijl die soms wat aan Timmermans doet denken...)

 

Het huis waarin 'De Tent' gevestigd was, dagtekende dus uit de 15de eeuw en was lang een bekende en vermaarde afspanning.  Toen Frans zijn herinneringen optekende aan zijn jeugdjaren in deze herberg was ze al omgebouwd tot een zogenaamde 'huurhouderij'.  Maar toen hij dit alles neerschreef na de oorlog waren er nog tal van Mechelaars die dit café hebben gekend. 

 

(...) 't Was een groot tweeledig gebouw van drie verdiepingen, twee verschillende huizen naas mekaar; het eene rood gekanteeld met krulgevel diende als herberg; het andere: als afspanning met groote inrijpoort, overdekte koer, en stallingen daarachter.  op het pannendak der afspanning verheft zich een in steen gebeeldhouwde 'tent' met nog 'n groote schelp daarboven als versiering aangebracht.

 

Tien jaar lang woonde de kleine Frans er met zijn ouders.  Maar hij kan alles nog wonderlijk gedetaillerd beschrijven...

 

Onze keuken was de voornaamste woonplaats van ons huis.  Een groote ronde tafel met gedraaide pikkelen stond in 't midden met daarrond gebiesde en gerieten stoelen.  De rood-steenen vloer was bestrooid met wit zand.  Midden de schouw hing een palmhouten kruisbeeld met verkleurden palmtak, tusschen twee vergulde kaders van het H.Hart en van OLV-van Zeven Weëen.  Op het pikzwart marmeren blad der schouw prijkte een witte glazen flesch waarin de kruisafdoening van Jezus-Christus gesneden uit lindenhout kunstig was ingewerkt; langs weerskanten stond een Vlaamsche massieven koperen kandelaar met gewijde wassen kaarsen van OLV-van Scherpenheuvel.  Aan de wanden glommen de portretten van mijn grootouders, van vader en moeder; voorts gekleurde prenten van de heilige Familie en den heiligen Jozef met 't kindje Jezus aan de hand.  Indrukwekkend waren de twee prenten uit vurig roode stof vervaardigd, waarop gouden gotische letters "Geloofd zij Jezus Christus. Amen" en "Heilig Hart van Maria, wees mijne zaligheid." gebordurd waren.  Aan het venster, op het koerken uitgevend, in 'n verloren hoeksken, hoog tegen de wit-gekalkte zoldering, troonde op een schabbeken met hagel-wit kantgoed afgeboord, 'n bruinen Sint-Antonius met een vooruitstekend koperen lantaarken met 'n kaarsken.  Iederen dinsdag van de week ontstak moeder dit kaarsken en dan bad ze een klein gebed of litanie.  Sint-Antonius was moeders groote beschermheilige.  Ze aanriep Hem voor geluk in de zaken en het terugvinden van verloren voorwerpen.  Ingeval Sint-Antonius aan haar wensch voldeed, beloofde ze volgens oud gebruik, een brood voor 'n bedelaar of 'n andere noodlijdende.  In den hoek tegen het venster rustte de groote bruin geverniste keukenkast.  De bovendeuren van die kast hadden kleine heldere blauwe ruitjes in looden vierkantjes geplaatst; de onderste deuren waren paneelen van massief eikenhout met ruw beeldhouwwerk: een engel en een satanskop.  Ik herinner me nog hoe bezorgd moeder voor die kast was.  Daarin borg ze de witte achtkantige koffietassen voor de boerinnen die 's zaterdags 's morgens daaruit koffie dronken; voorts rijstpaptellooren, heldergebloemde porceleinen tassen en kermisschotels, een antiek koffieservies... In een woord: allerlei breekgoed en keukengerief...

 

Kan je je iets voorstellen bij deze breed geborstelde beschrijving?  Ja?  Maar laat me Frans verder vertellen...

 

 

Elken zaterdag kreeg ook dit antiek meubel zijn verfraaïng en verzorging.  Met Paschen en met Baafmiskermis (octoberkermis of winterfoor) werd de kast van onder tot boven geboend, de schabben wit geschuurd en met versch perzik-roos kantpapier versierd. 's Zaterdags had moeder het zeer druk.  Van vijf uur in den morgen moest er voor koffie gezorgd worden.  Dan was er een ware toeloop van boeren en boerinnen die vooraleer ze gingen markten of 'meitte' hun ledige magen kwamen vullen.  Dan stonden de groote wit-verlakte koffiepotten op de ronde tafel met 'n bol gepersten kop (of naar den volksmond 'kip-kap') of vleesch dat aan den haak niet kan hangen - met een groote pot mostaard en de flesch azijn daarbij.  De boerinnen verkozen de dik geboterde mastelkoeken of mastellen.  Dat waren kleine ronde broodjes met in 't midden 'n putteken geboord.  Iederen vrijdag bezorgde de bakker 'n groote mand van die bruine mastellen, ook boerenkoeken genaamd.  Er waren ook boerenlui die hun vleeschwaar zelf medebrachten.  Gewoonlijk bestond dit uit een paardenbifsteak of afval van de Penskraamkens: lever en zoom, uier en van 't krolleken.

 

De marktdag op zaterdag is gebleven... De gewoonten van de markgangers zijn - euh -ietwat - gewijzigd...

 

In de maand mei kwamen de bedevaarders die van hunnen bêeweg naar OLV-van Scherpenheuvel terugkeerden, in onze afspanning uitrusten en zich wat opknapten.  'k Zie nog die taaie kranige buitenlieden, ouderlingen en jonge deernen in hun typische landelijke kleederdracht; boeren met hooge zwarte zijden petten op en blauwe kielen of roode slaaplijven aan en een rooden wit-gebolden zakdoek rond hun bruin verbranden en diep gerimpelden hals geknoopt.  Ze droegen een gaanstok waaraan een gekleurd papieren vaantje waarop ons OLVrouwken van Scherpenheuvel in een boom stond afgebeeld.  In de andere hand hielden ze een paternoster.  Ze liepen op hun kousen of op wit-geschuurde holleblokken.  De mannen - de jongeren, hadden hun klakken diep achteruit getrokken tot in den nek en hun hemdsmouwen tot aan de schouders opgestroopt; men zag dan hun ruig-behaarde armen waarop hun gezwollen aders als koorden lagen gespannen.  De boerinnen waren getooid met witte en zwarte mutsen of een gekleurd doek op het hoofd; op hun schouder hing de beroemde gestoken Vlaamsche sjaal.  De meesten liepen op zwarte wilgen tipblokjes of met dikke sokken aan.  De meisjes waren blootshoofd.  Velen onder hen stapten op om boetvaardigheid te doen op hun bloote gezwollen en zelfs gekneusde voeten.  Over al die wezens lagen diepe ernst en godsvrucht en zoo met het koperen kruis vooral kwamen ze al zingend op ons hof aangestapt.  Achter zoo'n groep bedevaarders volgde gewoonlijk nog een huifkar met een zwaar trekpaard bespannen.  In deze kar met een groot zeildoek overtrokken werden eetvoorraad en kleedingsstukken geborgen en de bedevaarders die zicht te vermoeid of onwel voeden, gevoerd...

 

Ja, dat waren tijden...   Maar er was nog véél meer dat Frans het opschrijven waard leek.  Daar gaan we dan:

 

 

Op tweeden Sinksendag was het 'n ware begankenis in onze afspanning, van uitenlieden die met hun gezin naar OLV-van Hanswijk ter bedevaart kwamen en ook om de processie die in den voormiddag haar uitgang deed te komen bewonderen.  Onze overdekte koer stond dan vol speel-en huifkarren en de stallingen waren met paarden volzet.  Moeder had dien dag haar werk want onze keuken werd overrompeld door moeders met hun kinderen die kwamen koffie drinken.  Een dozijn krentenbroden werden dan opgesneden, zonder de ster-boter-en mastelkoeken te rekenen die ook verorberd werden.

 

En in Mechelen kon en kan je niet buiten 'Sinte-Mette'!  Vanzelfsprekend!

 

 

Op Sint-Maartendag 11 november kwamen de kinderen in verkleede groepen of met een Sinte-Mette oep de kruk voor de deur onzer afspanning Sint-Maartenliederen zingen.  Dan kregen ze van m'n vader bier: 'Seef', 'Ster', 'Drijdraad', fruit en geld.

 

Zo schoof men stilaan op naar Nieuwjaar...

 

Op Nieuwjaar werden aan de beste klanten sigaren uitgedeeld en op Verloren Maandag gaf vader een tonneken 'Ster' ofwel verwarmde wijn waarin kandijsuiker en citroenschijfje"s - een 'grog' ten beste.  Als de lange winteravonden waren aangebroken kwamen de 'Lustige Kaartspelers'  (zoals hun maatschappij zich noemde); den eerste maandag van iederen maand in onze herberg kaartspelen.  In gezellig samenzijn tusschen pot en pint werd er gespeeld: 'whist', 'kruisjas' en 'pandoer'.  Onze herberg was bekend voor haar goede kwalitiet bieren, bijzonder voor den 'Bornhemschen Blond'.  Dit was nog lekker gehopt licht blond bier, rechtstreeksch van de ton getapt.  Daarvoor kwam men van heinde en verre.  De dagen dat de jongelingen zich op het stadhuis moesten laten onderzoeken voor hun toekomstigen dienstplicht bij het leger zat onze herberg proppensvol nieuw rekruten.  Gewoonlijk waren ze vergezeld van den secretaris en den garde van hun dorp.  De meesten onder die gekeurden hadden hun frakken en klakken getooid met kaarten waarop komische figuren geteekend waren; anderen met strooien of papieren bloemen.  De eene pint na de andere werd geledigd.  Er werd gelachen en gezongen en men smulde er gebakken bifsteaken, haringen met boterhammen en koffie daarbij.  De secretaris en de garde rookten 'n goeie sigaar en dronken een smakelijken 'Ouden Drijdraad' (donkerbruin zuurachtig bier).

 

 

Er kwamen regelmatig mensen van buiten de stad op bezoek in 'De Tent'...

 

Als de buitenlieden naar de stad kwamen boodschappen, waren er vele onder hen die hun rijwiel in onze afspanning ter bewaring toevertrouwden.  Iedere klant kreeg dan 'n genummerd kaartje.  Om zoo 'n rijwiel te plaatsen betaalde men vijf centiem ofwel kostte dit 'n pint bier 'voor den baas'.  De Keerbergenaren waren bij ons thuis.  Daar mijn vader hun dorpsgenoot en aller vriend was, waren ze zoo eigen met hem.  Als het dan eens gelegenheid gaf dat er een woord over hun streek werd gerept, liepen hun harten boordevol van herinneringen.  En ook de sjampetter, de postmeester, de koster, de meester en de secretaris hadden hun zit bij ons en dit uit respect voor mijn vader (...).  De bode of 'boei' uit OLV-Waver was ook 'n regelmatige klant.  De te verzenden pakken die den bode dan iederen dinsdag en vrijdag afhaalde, werden in onze afspanning ter bewaring gebracht.  Die bode voerde 'n grote huifkar met een zwart beteerd zeil overtrokken en door een muilezel getrokken.  In den tijd toen de omnibussen of 'charrebangs' nog volop in gebruik waren, toen er van autobussen nog geen spraak was, ging het er plezierig bij ons toe.  De omnibussen - die volksche vierwielige voertuigen met hun koppel kloeke paarden, hoog en bijna zoo groot als 'n treinappartement, met boven op 't platform eenige muzikanten of harmonikaïsten, hielden meer dan eens voor onze afspanning halt.  De paarden werden op stal gezet en gevoederd.  Het volk stroomde in onze herberg tot in de keuken toe.  De kommekens met soep en de tassen koffie hadden bijval.  We kregen ook 't bezoek van 'vigilanten', 'tiburie's', 'tonneaukens', 'dakarrekens', 'victoria's' en 'landeau's' der buitenbrouwers, gemeentesecretarissen, renteniers en notabelen wier voerman of meereizende 'n pint kwam drinken. Vooral den zaterdagmorgen was er een drukte van belang.  De boterboeren uit Heist-op-den-Berg, Boisschot en nog andere gemeensten sloegen hun boter bij ons uit in groote witte doeken waarna ze door de boterkooplieden uit Antwerpen en Brussel opgekocht werd.  Onze overdekte koer was gansch bezet door kuipkens met boter.  Vooraleer de boter te verhandelen werd de waar op de markt gewogen en gekeurd.  Men doorboorde de boter met een priem om na te gaan of ze niet vervalscht was.  Eens dit gedaan stroomden de boeren, boerinnen en boterkoopliepen in onze herberg.  De rekenboeken kwamen tevoorschijn, de zilveren geldstukken rolden over de tafel en de boter werd in stuivers berekend...

 

En Frans besluit - men een nauwelijks verholen gevoel van heimwee...

 

Waar is ook nog de tijd, toen d'eene of d'andere harmonie of fanfare, op Sint-Cecilia, voor onze herberg kwamen serenaden?  Dit waren nog vroolijke dagen!

 

'De Tent' is al 'eeuwen' verdwenen.  De drukte van weleer al helemaal.  In het pand waar de vrolijke afspanning zich bevond heerst nu wel een héél andere sfeer...  Ietsje minder 'levendig' zou ik zeggen...

(Luc Van Balberghe die Frans Perckmans nog persoonlijk gekend heeft, vertelt dat 'de Tent' in 1967 werd afgebroken.  Het huis dat eigendom was van het Groot-Seminarie - en grensde aan de tuin van dat seminarie -  werd kort voor afbraak verkocht aan begrafenisondernemer Verbruggen.  Deze zaak werd later door De Meerleire overgenomen.  In het huis woonde nog lang de portier-klusjesman (dhr.Braeckmans)- van het Groot-Seminarie met zijn zes kinderen.)