'de vulpen en het stoempeke karjon'

  (foto's: Jan Smets)

"Het gedicht gaat over een vulpen en een stompje potlood" zei ze me. "...en het zou geschreven zijn door Hendrik Diddens...".  Mijn buurvrouw die dit ooit ergens had gehoord was er erg benieuwd naar, en vroeg of ik haar verder konhelpen.  Tja.  Natuurlijk kende ik Hendrik Diddens wel.  Hij was de auteur van het Mechels Dialectwoordenboek dat in 1986 werd uitgegeven, en hij was net als ik een rasechte inwoner van de Hanswijkenhoek - generatiegenoot van mijn grootvader die hem goed gekend had.  Met wat opzoekingswerk en wat hulp van familieleden van Hendrik, ontdekte ik het gedicht in m'n eigen boekenkast, waar het wat al te lang onaangeroerd was gebleven en in de vergetelheid was beland.  In het dunne boekje 'Fabels van de Voddemet' dat net als het dialectwoordenboek in 1986 was uitgegeven, stond het zwart op wit gedrukt.  Het gedicht was opgedragen aan het indertijd bekende 'Malinwa-icoon' Bert De Cleyn.  Toen deze twee werken uitkwamen was Hendrik Diddens 72 jaar.  Zijn hoogbejaarde zus Tineke vertelt me dat hij twee weken voordat het dialectwoordenboek zou worden voorgesteld in ons stadhuis, Hendrik plots stierf...

 

Hendrik werd  op 17 juli in het oorlogsjaar 1914 geboren in de Hanswijkenhoek waar het gezin Diddens woonde aan de Tervuursesteenweg.  De familie was eigenlijk afkomstig uit Leest.  Maar zijn grootouders streken rond 1880 neer in de Abeelstraat in 'den Hoek'.  In de volksmond werd de familie in de wijk 'die van 't Kardinaaltje' genoemd.  (in de Hanswijkenhoek woonde trouwens ook een familie 'die van den buskop' werd geheten.)

 

 

Hendrik was van jongsaf geboeid in geschiedenis, en ook de eigen familiegeschiedenis intrigeerde hem.  Maar al te graag spitte hij er in en hij sprokkelde de wetenswaardigheden van de Diddensen bij mekaar.  Nauwkeurig tekende hij ze op.  Hendrik ontdekte voorouders tot het jaar 1540.  Mechelse roots had de familie heel zeker.   Het bewijs werd geleverd door het vroege feit dat ene Franciscus Diddens in 1588 huwde met een Johanna Verlynden in de Sint-Romboutskathedraal.

Een andere leuke wetenswaardigheid was die van 'den desserteur van Leest' - over een voorvader die wist te ontsnappen uit het leger van Napoleon.  Hij kwam helemaal van Rusland weer afgezakt naar z'n Zennedorpje.

 

 

"Mijn broer was een briljant student"  vertelt zijn zus Tineke.  "Hij studeerde aan de normaalschool van Alsemberg voor onderwijzer, en kwam er uit met 98 procent.  Op enkele maanden tijd behaalde hij hierna zijn franstalig diploma waardoor hij ook in Brussel mocht lesgeven.  Later was hij ook nog onderwijzer bij de Jezuïeten in Antwerpen..."

Vader Diddens was een rasverteller.  Het moet dus in het bloed gezeten hebben.  Hendrik pende in zijn ganse leven dan ook heel wat bij mekaar.  Vooral geschiedenis en folklore waren zijn ding.

Zo zou Hendrik zo'n twintigtal verhalen schrijven voor 'Historische verhalen' - een reeks die Mechelaar Cyriel Verleyen had gelanceerd.  Hij schreef over Johanna De Waanzinnige tot Jan Palfijn en Piet Heyn...

Over zijn kinderjaren schreef hij rond 1960 het nostalgische boekje 'Mijn kinderjaren in de Hanswijkenhoek' - dat nog steeds een gegeerd en zeldzaam geworden boekje is.  Het verscheen eerst in afleveringen in de Gazet van Mechelen.

 

 

 

Heel sporadisch waagde Hendrik zich ook aan poëzie.  Zelf noemde hij dat 'een glibberig pad'.  In 1951 won hij een belangrijke prijs (de Basiel De Craeneprijs).  Het was Cyriel Verleyen die het winnende gedicht met veel brio ten hore bracht, en Hendrik zei later dat dit er waarschijnlijk aan geholpen had...

"Zowat 50 jaar lang tekende hij zorgvuldig op steekkaarten woorden en uitdrukkingen uit het Mechels op", zegt Tineke.  Het zou uiteindelijk leiden tot het Woordenboek van het Mechels dialect.  Ook dit 'woordenboek' zou eerst in afleveringen verschijnen in de Gazet van Mechelen voordat het in 1986 van de drukpers rolde.  Het woordenboek werd al snel hét standaardwerk.

'Fabels van de Voddemet' kwam in hetzelfde jaar uit.  'Een ongetatoeërde rijmkroniek in het algemeen beschaafd Mechels'.

 

 

Hendrik schreef al lachend in zijn voorwoordje dat het boekje de 'kerkelijke goedkeuring' kreeg...  Het idee kreeg hij immers in het kerkje 'Nuestra Senora del Mar' in Benidorm waar hij de winter van 1983-1984 doorbracht.  Daar gaf hij op de vraag van de Spaanse pastoor een samenvatting van de preek in het Nederlands voor zijn daar verblijvende landgenoten.  Na één van de misvieringen kwam een Mechelse toeriste naar hem met de vraag of Hendrik misschien niet "de schraver was van het Mechels dialect in de Gazet?"  Ze had er "de g'hielen taad oep an 't paze gewest as ek oe in de kerk bezig hoerde..."

'De fabels van de Voddemet' werd een merkwaardig boekje.  In het veertig bladzijden tellend werkje schreef Hendrik in onvervalst Mechels leuke 'gedichten', opgedragen aan toen bekende Mechelaars.  De namen van flink wat van hen klinken nu nog erg bekend in de oren.  Een aantal anderen zijn in de vergetelheid geraakt.

Zo schreef hij ondermeer  een gedicht voor folklorist Jozef Van Balberghe, zijn vriend Cyriel Verleyen, journalist Fons Teughels, historicus Alois Jans, Marcel Kocken,fotograaf Louis Van Zeir, pastoor Bob Peeraer, stadsgids Frans Vermoortel... Maar daarnaast ook voor een broer van hem, zijn 'klein maar dappere vrouwke' Netty én Maseurke Dominique van de kleuterschool in de Hanswijkenhoek..

 

 

 

En één van de gedichten is dus gewijd aan voetballer Bert De Cleyn - 'een oude voetbalgloerie 'die zoe e schoe spel over heum had'...

De titel luidt: 'De vulpen en het stoempeke karjon'.

 

 

In de bouvetès van ne sjieke menier

zat er ne kier

e stoempeke karjon verdouke

neffes het hoevejerg posteur

van Juffra Pen.

Z'hadde teggenien nog noeit gesprouke

want de gave vulpen

was van hoege komaf

en ze von het straf

da-d-het kramikkel karjonneke

zoe waneg respekt veu den adel had.

"'k Vraag ma-j-af", zee ze mè nen arei,

"wa da ga agentlèk go veu zè?"

 

"O!" zee 't stoempeke karjon,

"ik zet wa safers oep nen bon

en soemtèds schraaf ekik achter oe gat

veur onze menier al ne kier eet in 't klad."

 

"Zôde gie pjijd weuree!" reep de Pen

"Ga wet sekers nie goe wee da-k-ik zen?"

"Ik schraaf al de breve van menier

ik tieken al zaan checks en elke kier

maak ekik mè zane paraf

oep den bureau de werkfeulles af.

Ze mutte ma-j-hee in iere-n-have

oemda z'oep ma kunne betrave!"

 

En 't is persees of z'hemme-n-het g'hoerd,

want flak daaroep pakt twie kiere oeptevès

de sjieke menier de vulpen ôôt zan tès.

En zee ne kier mè wa plezeer

ons uffra ouver 't wit papeere

al huis letterkes schèft

en schoen tusse de lane blèft.

 

Ma wafui ne smikkel trekt ze nâ?

't Is persees of da-d-het huir nie go nemie 'n gâ!

Oie! Zôdet geloeve: z'is zonder ink gevalle

zjust vui ne g'hielen hoep letters en getalle.

En de sjieke menier smèt z'n gave vulpen

'n bekke boekig oepzâ:

gelukkig heit 'm nog za karjonneke bâ...

Zoeda me ôôt dee fabel kunne konkludeire

da me 't werk van sumpel mense mutte respekteire.

 

 

om te koesteren, niet?