In mijn vriendenkring maakte ik kennis met enkele uitdrukkingen die Mechels zouden zijn (uit omgeving Kruisveldstraat), jaren '40. Als er in een gesprek een straffe gebeurtenis zit aan te komen, kan je zeggen: "'t Is wreed, zei Buskens, en hij stak zijn vrouw door 't sleutelgat". Als dan die straffe stoot effectief ook volgt, kan je (overtreffend) zeggen: "'t Is wreed, zei Buskens, en hij bracht zijn vrouw naar de veiling en er kwam geen gebod op." Zijn dit Mechelse uitdrukkingen? Kloppen ze en/of zijn er andere varianten van? Dat de geroutineerde Bloggers hier hun licht maar eens over laten schijnen!
Ik ben op dertig meter van het Mechelse station geboren boven café "aux Marchandises".
Mechelen was de centrale startplaats van alle toenmalige spoorlijnen. Dus zal de volgende uitdrukking wel in Mechelen ontstaan zijn zeker ???
"TUUT ZEI DEN TROAN EN DE STAASE VERTROK"
Ik had er nog nooit van gehoord Wannes, Marcel Kocken heeft ons onlangs wel in het sappig Mechels rondgeleid. WIst je dat het Mechels geen tweeklanken heeft ?
@Peter: Geen tweeklanken; maar wel klanken waarvoor je wel bepaalde klinkercombinaties moet gebruiken om ze geschreven weer te geven!
Wannes,
wat dacht ge van : tes vies zoa den ouil en e bekeek ze jounk
wie kan kakken zonder te pissen kan de wereld missen
zei de man: 'k gon noar hoas spele met de moas, 't is gen schoen mor 'k zen ze gewoen.
zei de vrouw;
ik goan mee; spele me de piet 't is nie veul moar 't is toch iet;
T'is èt zei Bèt en ze scheit kaoje
@ Goovaerts.louis: Ik zou het volgende denken:
"Tis vies zoa den ool en em bekeek ze joeng"
Ik hoorde nimmer van 'Buskens' (die in 't Mechels 'Buskɘs' zou genoemd zijn). De enige van de bovenstaande uitdrukkingen die ik meermaals te Mechelen vernam, zijn:
man:
'k Gɘun nar oas, spεεlɘ me dɘ moas. 't Is gin sjgoen, ma 'k zen zɘ gɘwoen.
eventueel aangevuld door zijn vrouw:
'k Gɘun mεε; spεεlɘ me dɘ peet. 't Is ni vuil, ma 't is toch eet.
[of m.i. geregelder eindigend als] ..., ma beitɘr as neet. [of als] ..., ma wel vɘrneet.
"'t Is vees" zεε dɘn oal en a bɘkεεk zɘn jœng.
Let op het meervoud 'zɘn jœng'; enkelvoud zou zijn 'zɘ jœnk'. In dat geval (en m.i. ook al wel gehoord) spreekt men van "iets vies":
"'t Is eet vees" zεε dɘn oal en a bɘkεεk zɘ jœnk.
De door Pieter gesuggereerde 'ɘm' is in deze zinnen grammaticaal foutief Mechels, net als 'hem' i.p.v. 'hij' in AN. Juist maar hier met te onnatuurlijke nadruk zou zijn: 'ao'. Toch wordt of werd aldus 'ɘm' wel eens gebezigd door sprekers uit lagere sociale klassen en dan toch slechts vanuit sommige buurten ['oat nɘ gɘmaonɘ kottεε'] ofwel door sprekers uit buurdorpen: Voor vijftig jaar keken stedelingen nog steeds neer op de 'boorɘ van dɘn boatɘ' en hun spraakgebruik werd geweerd; het Battels gold als amper meer aanvaardbaar.
Ervan afgeleid en verband houdend met voormelde lage dunk wordt naar 'hij' ook wel spottend verwezen door 'ɘum' of nadrukkelijker 'ɘummɘkɘs', zoals (nadat 'hij' iets zei) in het gezegde:
ɘummɘkɘs zal oek is eet zeggɘ, sɘ.
Wil men aan de betrokkene die laagdunkendheid niet zo opvallend laten merken:
ɘum zeid oek eet [sɘ].
Het vrouwelijk en nooit verkleind gehoord equivalent voor die laatste zinnen is niet 'uir' [AN 'haar'] doch 'zuir', steeds een 'gɘmaonɘ' of 'bœrsɘ' term die in gewoon Mechels 'zao' luidt [AN 'zij'], dit is de vorm met de meeste nadruk op de betreffende persoon (naast minder 'za' of niet benadrukte 'zɘ' of voor een klinker 'z' ' [in AN 'ze']).